FRIESCH DAGBLAD en JAN DE HAAN
(23 februari 2017)
Vandaag stormt het.
Vandaag stormt het.
Voordat het serieus wordt, gaan doen we boodschappen doen.
In de garage bij de winkel ontmoeten we Cor Eleveld.
"Ook al weer van de partij", roepen wij in één koor.
"Ja, elke donderdag!" geeft hij als antwoord.
Vervolgens meesmuilde ik , we kunnen dan beter op dinsdag gaan voortaan en prompt .....gaat hij naar
Poesz en ........wij naar Aldi!
Verschil moet er zijn!
Blijkbaar zijn we allebei in een goede bui!
Laat in de morgen kregen we een
telefoontje, waarin zich iemand
telefoontje, waarin zich iemand
namens het Friesch Dagblad meldt.
Hij wil meneer De Haan spreken.
Heleen geeft mij de telefoon.
Hij meldt zich als de hoofdredacteur
van het Friesch Dagblad.
van het Friesch Dagblad.
"Hij vraagt mij of ik "Niet geknecht! ook heb gelezen.
"Natuurlijk", zeg ik en ik steek direct van de wal.
Van "Niet Geknecht" heb ik een tekening gemaakt van de
schrijver, mijn vader......en gedeelten uit deze brochure
heb ik laten calligraferen door mijn zwager.
Helaas is het geheel nog niet ingelijst, omdat mijn dochter andere dingen aan haar hoofd had."
Dan heb ik aan deze man alles verteld, wat ik heb te maken met
"Niet Geknecht".
"Niet Geknecht".
In het gesprek is hij van het Friesch Dagblad aan de beurt,
wat hij heeft te maken met "Niet Geknecht".
wat hij heeft te maken met "Niet Geknecht".
"Heb ik wel eens iets gelezen over mijn vader in Friesch Dagblad?"
"Dat heb ik inderdaad een keer of twee gelezen en u kunt dat lezen
in mijn site, die ik heb geschreven over mijn vader.
in mijn site, die ik heb geschreven over mijn vader.
U wilt van mij iets meer weten over zijn brochure geschreven
in de oorlog "Niet geknecht", die ik heb geplaatst in mijn site over
JAN DE HAAN!
in de oorlog "Niet geknecht", die ik heb geplaatst in mijn site over
JAN DE HAAN!
LINK:
Vervolgens vertelt hij, dat ze bij het Friesch Dagblad nogmaals de brochure hebben gelezen en dat ze een tekenaar hebben
uitgenodigd om bij het verhaal wat tekeningen te maken.
En nadien is er een film gemaakt van "Niet Geknecht" en de
tekeningen van de tekenaar.
tekeningen van de tekenaar.
Het is de bedoeling, dat ze deze film laten zien, als hij zijn pensioen ontvangt.
Hij wil mij uitnodigen als zoon van JAN HAAN erbij aanwezig te
zijn in april en binnenkort zal een officiële uitnodiging volgen!"
zijn in april en binnenkort zal een officiële uitnodiging volgen!"
Ik was te verbouwereerd en vergat of hij ook een uitnodiging stuurde aan mijn broer Thijs Teunis de Haan, Leusden.
In mijn gedachten neem ik voor om allerlei zaken mee te brengen
op de bijeenkomst, die kan gaan over mijn vader Jan de Haan.
op de bijeenkomst, die kan gaan over mijn vader Jan de Haan.
Afwachten........ de uitnodiging van het Friesch Dagblad!
Ik sprak met Lutsen Kooistra,
hoofdredacteur van het Friesch Dagblad.
Friesch Dagblad
Veel minder is dat het geval bij J. de Haan (rechts), die toch een belangrijke tol heeft
gespeeld in de geschiedenis van het Friesch Dagblad
Foto's uit'Jubileumboek Friesch Dagblad
Maar ik zou graag nog wat meer over Haring van der Groot.
Hetzelfde geldt voor redacteur J. de Haan (1906-1978) die een een heel in de geschiedenis van het Friesch Dagblad
Friesch Dagblad
Datum: 21 april 2017
Plaats: Grote Kerk, Jacobijner, Leeuwarden
Tijdstip: vanaf 14.00 uur inloop
15.00 toespraken en muziek
16.30 uur receptie
Muzikale medewerking: Nynke Laverman. zang
Theo Jellema. orgel
15 maart 2017
Deze email kreeg ik van het Friesch Dagblad over de uitnodiging.
Blijkbaar zijn wij (u en UW FAMILIE) speciale gasten en we moeten laten weten
of zij mogen rekenen op onze komst.
Ik moet voor 7 april opgeven met hoeveel personen we komen.
Schrijf of bel je naam aan mij, dan kan ik je naam doorgeven aan het Friesch Dagblad!
...mits je behoort tot de speciale gasten (Jan Thijs de Haan en ZIJN FAMILIE)
Geachte heer De Haan,
Deze email kreeg ik van het Friesch Dagblad over de uitnodiging.
Blijkbaar zijn wij (u en UW FAMILIE) speciale gasten en we moeten laten weten
of zij mogen rekenen op onze komst.
Ik moet voor 7 april opgeven met hoeveel personen we komen.
Schrijf of bel je naam aan mij, dan kan ik je naam doorgeven aan het Friesch Dagblad!
...mits je behoort tot de speciale gasten (Jan Thijs de Haan en ZIJN FAMILIE)
Geachte heer De Haan,
Vorige week ontving u onze uitnodiging voor de afscheidsbijeenkomst van Lútsen Kooistra als
hoofdredacteur van het Friesch Dagblad.
U en uw familie zijn onze speciale gasten en
daarom verzoeken wij u ons te laten weten of
wij mogen rekenen op uw komst.
Wilt u dat voor 7 april doen en opgeven met
hoeveel personen u komt?
Wij reserveren dan stoelen voor u.
Met vriendelijke groet,
Titia van Milgen,
secretariaat
Friesch Dagblad
Postbus 412
8901 BE Leeuwarden
telefoon: 058-2987601
Op bezoek bij Martha(de oudste dochter van Jan de Haan) en Jan Kremer, haar echtgenoot.
De brief van Jan Kremer
Jan en Heleen,
Jammer dat Martha weinig contact maakt.
Ze is snel kwaad als ik anderen aandacht geef.
Ik ga eerder (11-04) naar Noordwijkerhout.
Dus ga ik van
Groeten
Jan Kremer
Hij stuurde deze krantenknipsel!
It FRYSKE FINDEL
Dit Fryske folksferhaal foar bern ferteld
is destiids skream troch J. de Haan.
It waard opnommen yn de blomlézing 'Sa't
it lâ opjowt', it earste boek dat nei de
oarloch by de KFFB étkraam.
It spilet yn it iere foarjier fan 1586.
Willem Loadewyk, steedhâlder fan Fryslân,
wie nei Hollân reizge, om Leicester
yn te heljen, dy't de Ingelske keninginne
Elisabeth stjoerd hie, om it plak fan de
yn 1584 deasketten Prins Willem van
Oranje yn te nimmen.
Yn dy tiid foel der in strage winter yn,
dêr't De Tassis, de Spaanske komman-
dant yn Stienwyk, gebrûk fan makke om
Fryslân, dat doe alhiel iepen lei, binnen te fallen.
Spannende mominten yn Limsterlân, by
Dreylst, yn Winsum, te Easterlittens en
Boksum, en net te ferjitten de bare tocht
fan 'Us Heit' oer de Sudersee, wurde
hjiryn beskream.
Pedro, de Fryske jonge, dêr't de Spaans-
ke soldaat âlde Pablo as heit oer stiet,
makket de fjildtocht mei en fynt wilens
syn eigen heit en fierdere fanylje werom.
It jout ek foar ús skoallen (masters en
bern) in goede ynformaasje oer in stik
eigen Frydske skiednis.
Foar bern fan 11-14 jier. Mar grutte
minsken sille it ek mei nocht lêze.
As der ien boek is dêr't de bern mei
reade earkes yn sitte te lêzen, dan is dit
yn sokke boeken, dy't boeiend fertelle
fan de eigen skiednis, dy't faak folle
tichter by hûs is, as faak miend wurdt.
En dit is gjin poere fantasje mar doed
dokumentearre.
(Dat boekje "It Fryske Findel" was een postuum uitgave van Jan de Haan)
Aan Titia van Milgen
Secretariaat
Hij meldde zijn bezoek telefonisch 's morgens
K. de Jong Ozn.
ZIJ ZULLEN HET NIET HEBBEN
GODS EER ZIJ 'T MERK VAN AL UW WERK
Verder liet hij zien de tekeningen die worden verwerkt in een film over : "NIET GEKNECHT", de brochure die Jan de Haan heeft geschreven tijdens de tweede wereldoorlog.
J.Kremer
Bij voorkeur ontvangen we gereserveerde plaatsen naast elkaar aan een pad.
Met vriendelijke groet,
Titia van Milgen,
HOOFDSTUK 1V Climax of anti-climax?
Uit de nood geboren
Ds. Dethmers was niet alleen voorzitter van de Persvereniging, maar ook van de
vereniging, die twee Christelijke kweekscholen in het leven had geroepen, nl. een
te bLeeuwarden (Margaretha de Heerstraat), directeur de heer J. E. van Buuren,
en een te Sneek,
directeur de heer A. L. J. Wytzes. En dat heeft wat met dit verhaal te maken.
G. H. Krommendijk,
Sneek,
directeur 1933-1956
H. Algra
Hoofdredacteur 1935-1977
Toen de heer Van der Meulen ernstig ziek was, kwam men op de redactie in acute
moeilijkheden.
Er moesten toch hoofdartikelen worden geschreven!
De directeur Krommendijk vroeg Ds. Dethmers om raad en die zei: "Ga naar Leeuwarden,
en doe namens mij aan de heer H,. Algra, leraar aan de Chr. Kweekschool,
het verzoek, voorlopig voor hoofdartikelen te zorgen"
Waarom had Ds. Dethmers speciaal aan deze leraar gedacht.
Dat lag hem aan de merkwaardige bijzonderheid, dat in Leeuwarden twee Gereformeerde
Kerkbodes verschenen, een vóór het promotierecht van de Theologische School te Kampen en één, die daar principieel zeer op tegen was.
En Algra schreef in eerstgenoemde kerkbode weliswaar nooit over die strijdvraag, maar bood wel historische en kritische schetsen over het kerkelijk leven.
Ds, Dethmers had ze gelezen en vond daarin aanleiding tot zijn verzoek, dat onmiddellijk werd ingewilligd.
Het was immers toch maar bedoeld voor enkele weken.
Maar toen Uddo overleed, was het bestuur van mening, dat het volstrekt onverantwoord was, gezien de moeilijke exploitatie van de krant, om weer een nieuwe hoofdredacteur te benoemen op een daarbij passend salaris.
En in de Huizumerlaan werd elke avond een hoofdartikel geschreven,
De voorzitter van de persvereniging was door dankbaar voor en de voorzitter van het bestuur van de kweekschool maakte geen bezwaar....
En nu citeren we verder maar even uit de notulen van de bestuursvergadering van vrijdag 6 september 1935, samen met de Commissie van Toezicht, waarvan aanwezig Mr. D. Okma, Ds. W. H. den Houiting en de heer Van Vliet.
Mr. D. H. Okma
Leeuwarden
voorzitter 1939-1950
Het blijkt de bedoeling te zijn, Algra te vragen, door te gaan met het dagelijks schrijven van de hoofdartikelen,
En dan staat in de notulen:
"Wat de beloning van den heer Algra betreft, meent Ds. Den Houting, dat deze vermoedelijk wel voor f 500,- á f 600,- bereid zal zijn, deze arbeid te verrichten.
Een gedeelte van het bespaarde geld zou dan ten goede kunnen komen aan de heren De Haan en Van der Goot.
Besloten werd f 1000,- uit te trekken voor de redactie, hiervan f 100,- uit te trekken voor Van der Goot en de rest te verdelen onder de heren Algra en De Haan".
En zo begon het en het is 42 jaar zo gebleven.
Een hoofdredacteur, die zijn werk deed als vrijetijdsbesteding.
Ter voorkoming van misverstand: evengenoemde bedragen zijn jaarbedragen.
De laatste keer
Op 29 maart 1938 kwam de Persvereniging in ledenvergadering bijeen onder leiding van Ds, Dethmers.
De toon van zijn openingswoord is anders gestemd dan vorige keren,
Voor het eerst na vele jaren sluit de winst-en verliesrekening met een voordelig saldo.
Het vorige jaar moest er, nadat het suppletiefonds duizend gulden had bijgedragen, toch
nog een tekort van 400 gulden worden geconstateerd.
Nu was er geen hulp van het suppletiefonds meer nodig en is een voordelig saldo van
f 619,97(1/2).
Er werd toen nog tot op een halve cent nauwkeurig gerekend!
Het was de laatste keer, dat Ds. Dethmers presideerde.
De notulen van de bestuursvergadering van 28 april constateren, dat ds. Dethmers afwezig is wegens een ongeval.
Als medepassagier was hij betrokken geweest bij een auto-botsing en op 4 mei 1938 is hij aan de verwondingen overleden.
Een man "van groten bedrijve", de eerste onder zijns gelijken, stoer en trouw, beginselvast, gemoedelijk en zonder eerzucht.
Hij was geboren in Westerlee in het Oldambt, maar hij behoorde geheel bij Friesland en was op een bijzondere wijze met Sneek verbonden.
Wat de persvereniging betreft, was hij gewend zich te bewegen tussen mensen met bekende namen, de Sytsma's, de Hania's, de Obermans, de Okma's en andere families, waaruit telkens weer mensen kwamen, die mee de disselboom grepen, om de wagen van het Friesch Dagblad te trekken.
Samen met b.v. Fokke Groeneveld van Sneek, Van der Wal uit Harlingen, Van Raaij uit Leeuwarden, enz.,enz.
Zij hebben hun tijd, en kracht en ook hun geld op beschamende wijze weer beschikbaar gesteld.
En toen Ds. Dethmers was heengegaan, werd Mr. Dirk Okma, zonder wie er menselijkerwijs gesproken nooit een Friesch Dagblad zou zijn gekomen.
In 1928 had Ds. Dethmers in een jubileumvergadering dat zo gezegd en hij is er zelf bij geweest.
Toen Mr. Dirk Okma zijn taak aanvaardde, had hij er uiteraard geen vermoeden van, welk een moeilijkheden hem zouden wachten.
Bezettingstijd
De Moeilijkheden kwamen, toen ons land door Hitler-Duitsland werd overrompeld.
Niemand had had een duidelijke voorstelling van wat tegenover de vijand recht en plicht was.
Daar kwam bij, dat velen het gevoel hadden, dat de oorlog na de capitulatie van 15 mei 1940 praktisch voorbij was en het dus eigenlijk niet aanging, nog verder van vijandelijke troepen en vijandelijke autoriteiten te spreken.
Er is toen overleg geweest tussen bestuur en redactie, hoe ze de houding van het Friesch Dagblad moest zijn.
Er was een grote eensgezindheid.
Het volk niet in de steek laten, maar het blijven dienen met principiële voorlichting, bemoediging uit de historie en goede informatie.
En daarbij waren allen het er over eens, dat er een moment zou kunnen komen, waarop er tegen de bezetter nee zou moeten worden gezegd, welke consequentie dat ook zou meebrengen.
De hoop werd uitgesproken, dat het dan een zo duidelijk principieel verschilpunt zou zij, dat ieder het begreep.
De vijand had ook in Leeuwarden een Presse-Referent gestationeerd, die met de pers contact moest houden.
Af en toe hield hij een conferentie, waar ook een vertegenwoordiger van het Friesch Dagblad verscheen, onze jongste redacteur, Bauke de Jong, die "geen Duits verstond" en bovendien leed aan een soort "Oostindische doofheid" als u begrijpt wat wij bedoelen.
De censor, Dr. Reinberger
In de eerste wereldoorlog was hij officier geweest bij de keizerlijke en koninklijke garde van Pruisen.
Maar nu woonde hij in Leeuwarden, was leraar Duits, interesseerde zich voor Friese geschiedenis en oudheden, en hij en zijn vrouw moesten volstrekt niets hebben van het nationaal-socialisme.
Ze wilden graag Nederlands staatsburger worden, maar de procedure, om daartoe te geraken, was nog niet voltooid, toen de troepen van Hitler Leeuwarden bezetten.
Hij stond dus te boek als Duitser en hij en zijn vrouw, Dr. en mevrouw Reinberger, werden opgetrommeld, om de bezetters behulpzaam te zijn.
Zij verleenden hun diensten, maar op hun eigen manier.
De hoofdredacteur van het Friesch Dagblad en Dr. Reinberger ontmoetten elkaar af en toe in het Friesch Museum en gebogen over potscherven en andere vondsten vertelde Dr. Reinberger, wat er zo al aan de hand was bij de bezetter,
Ondermeer dat de NSB zich zeer beijverde om de vijand, waarmee wij in oorlog waren, te helpen.
Achter de Hoven woonde een NSB-er, die elke avond het Friesch Dagblad doorsnuffelde, en met blauw potlood aanstreepte, wat de vijand ( die zijn vriend was) moest lezen,
Het was nogal veel.
Het was geen vlucht
Moeilijk was het voor het Friesch Dagblad om de "eigen mensen" uit te leggen, dat het vertrek van Koningin Wilhelmina naar Engeland niet als een vlucht mocht worden uitgelegd.
Dat zij terecht zich met de Regering aan de greep van de vijand had onttrokken.
Dat vertrek nl. zette aanvankelijk veel kwaad bloed.
Of leidde tot droeve teleurstelling.
Een bejaard echtpaar had in de huiskamer ingelijst hangen de kerstgroet van Koningin Wilhelmina uit 1914.
Die werd verontwaardigd weggenomen.
De gemeentelijke reinigingsdienst te Leeuwarden kreeg verscheidene verscheurde portretten van de Koningin te verwerken.
Het Friesch Dagblad heeft toen trachten uit te leggen, waarom die reacties er volkomen naast waren.
Het artikel werd door ruim twintig dag-en weekbladen overgenomen in het persoverzicht, maar verschillende bladen lieten wel het slot weg, waarin de mensen de vraag werd voorgelegd, of ze maar niet weer zouden beginnen voor de Koningin te bidden.
Een duidelijk neen
In januari 1941 werd de hoofdredacteur bij de vijand ontboden en werd hem meegedeeld: als het Friesch Dagblad op de nu gebruikelijke wijze voortgaat, zal het worden verboden.
De hoofdredacteur moet van nu voortaan een andere koers volgen.
De hoofdredacteur legde toen zijn functie neer.
Het bestuur overwoog, nu maar met de krant te stoppen, maar besloot toch, te proberen nog door te gaan en de heer De Haan kreeg nu de leiding.
Hij wekte direct door zijn eerste hoofdartikel al de woede van de vijand op en het was wel duidelijk, dat een conflict niet kon uitblijven.
Toen verscheen het Verordeningsblad 83/41, waarin opgenomen het Persbesluit, dat ondertekend was door de secretaris-generaal van het door de vijandelijke bezetting in het leven geroepen nieuwe Departement van volksvoorlichting en kunsten, Dr T. Goedewaagen,
die wijsbegeerte had gestudeerd en niet het professoraat aan de Utrechtse universiteit had gekregen, waarop hij rekende.
Hij was voor dit ambt uitgekozen door Seyss Inquart, omdat die persé een NSB-er voor dit ambt wilde hebben.
Het Persbesluit maakte van de journalistiek een gesloten gilde.
Als journalist mocht nl. alleen optreden iemand, die lid was van het eveneens door Goedewaagen opgerichte Verbond van Journalisten.
Binnen vier weken moest ieder die nog geen lid was en toch journalist wilde blijven, zich melden bij de voorzitter P. J. van Megchelen met het verzoek lid te mogen worden. Die voorzitter was bevoegd, de aanvrage te weigeren.
Joden behoefden zich niet te melden, want zij mochten toch geen lid worden.
En dan komt de gedenkwaardige vergadering van het bestuur van de Persvereniging mèt de commissie van toezicht ten huize van de heer C. van Raaij op 16 mei 1941.
Mr.D. Okma presideert.
Hij vraagt de heer De Haan, die van de redactie aanwezig is, hoe de redactie staat tegenover dit persbesluit.
Antwoord van De Haan:
Ik heb principieel bezwaar om mij te melden als lid van het Verbond van Journalisten en zal dus ophouden journalist te zijn.
"Na deze mededeling ontwikkelt zich een vrij uitvoerige bespreking, waaruit tenslotte de conclusie wordt getrokken, dat het bestuur niet kan voortgaan op deze weg, zonder daarbij te kort te doen aan het doel van de vereniging en den opzet van het blad, daar het verder bij voortzetting niet meer beantwoordt aan wat de statuten bepalen".
J. de Haan
Sneek
(Master Bokke, Canteclaer)
redacteur 1929-1946
En dan volgt het historische woord:
"De voorzitter zegt, dat we ons later niet moeten schamen voor de verantwoordelijkheid,
die wij dragen".
Het besluit valt de uitgave wordt stopgezet.
Op 17 mei verschijnt het laatste nummer van het Friesch Dagblad tijdens de bezetting.
Mr. D. Okma presenteert het zelf aan de Presse-referent eb deelt hem mee, dat dit het laatste nummer is.
De reactie is dreigend, het woord "Einsperrung"valt.
Maar Mr. Okma antwoordt rustig, dat vde bezettende macht wel mensen gevangen kan zetten, maar met geen mogelijkheid zal bereiken, dat de krant weer verschijnt.
en toen heeft de vijand zich bij dit besluit neergelegd.*)
Reeda twee dagen later woredt een in der haast samengeroepen ledenvergadering gehouden, waarin de beslissing van het bestuur met algemene stemmen wordt goedgekeurd.
Verder wordt het bestuur, en speciaal de voorzitter, van verstrekkende volmachten voorzien, en om het juridisch rond te krijgen, worden de notulen daaromtrent meteen opgesteld, gelezen en vastgestel.
Wij geloven niet, dat dit verhaal is van een anti-climax, eerder het tegendeel.
Kort vervolg
Bijna een jaar later, op 4 mei 1942, in de vroegte, werd een aantal Nederlandse politieapparaat uit hun huizen gehaald en naar St.Michielsgestel in Noord-Brabant gebracht om als gijzelaars in voorraad te worden gehouden.
De NSB had overal in het land geholpen bij het uitzoeken van de gijzelaar.
Onder de gearresteerden waren C. van Raaij en H. Algra.
Tegen laatstgenoemde zou later door de Duitsers nog een proces worden aangespannen op grond van wat hij in het Friesch Dagblad had geschreven.
Aantekeningen bij een Duitse vertaling van een nationaal-socialistische Friese dichter, die korte tijd lid was geweest van het "Driemanschap" dat tijdens de bezetting de Friese Beweging zou leiden, was de aanleiding.
Er is niets van gekomen, want Dr. Reinberger heeft het dossier tijdig vernietigd.
Voor hen , die werkloos werden door de stopzetting van de krant, is door het bestuur voldoende gezorgd en Mr. Okma, geholpen door anderen, met name door A. Algra (Moethoen), heeft tijdens de bezetting een aardig kapitaal weten te verzamelen bij mensen van goeden wille, om klaar te zijn voor de start na de bevrijding.
*) Het heeft de mensen van het Friesch Dagblad
verbaasd, dat hun houding zo weinig weerklank,
laat staan navolging vond in de dagbladpers.
Praktisch iedereen voegde zich.
Eind 1942 hadden zich ruim 1400 journalisten bij de
creatie van de NSB gemeld, met het verzoek om
getoetst en ingeschreven te worden.
De e- mail voor Jan Mark de Haan:
Wat er nu bekend is, mail ik.
De bedoeling is, dat je precies kunt lezen, wat er gebeurt rond de pensionering van de hoofdredacteur van Friesch Dagblad.
Hij heeft thuis ons uitgelegd (op 31 maart), wat er gebeurt op 21 april in Leeuwarden.
Als je dat leest in mijn site, dan is dat voldoende, maar vind je het van belang daar aanwezig te zijn, dan moet je mij dat vertellen voor 6 april....dan krijg je een gereserveerde plaats in de kerk van Leeuwarden.
Vader en MOEKE
LINK
janthijsdehaanmaandboek2017friesch-dagblad-en-jan-de-haan-2017.html
Van de hoofdredacteur KOOISTRA kreeg ik op 31 maart 2017 de exemplaren deel 1 en 11
geschreven door K.DE JONG OZN.
Uit deel 11 (1935-1971) met de TITEL:
GODS EER ZIJ'T MERK VAN AL UW WERK
Dit gedeelte uit het deel, dat handelt over de periode van de tweede wereldoorlog:
HOOFDSTUK 7
Wee de vreesachtigen...
Het eerst oorlogsjaar
Op 10 mei 1940, 's ochtends om half vier, viel het Duitse leger Nederland binnen.
Het Noorden van ons land kreeg daarbij te maken met de 'Erste Kavallerie Division', het laatste onderdeel (18.000 man) van het Duitse leger dat zich nog per fiets en te paard verplaatste.
De vele Friezen die verwachtten dat ons leger de Duitsers wel een tijdlang kon tegenhouden, werden zeer teleurgesteld.
Want reeds om tien uur 's ochtends kregen onze troepen bevel zich terug te trekken tot op de Afsluitdijk,
In de ochtend van de elfde mei reden de Duitsers Leeuwarden al binnen.
Nadat eerst in de stelling Wons tevergeefs geprobeerd was de Duitsers tot staan te brengen, lukte dat op 12, 13 en 14 mei wel in de kazematten van de vesting Kornwerderzand.
Toen al na vijf dagen oorlog Nederland capituleerde was dit voorwaar een bittere pil voor de 250 militairen die hier hadden gehouden.
Een capitulatie die trouwens voor veel Nederlanders moeilijk te verwerken was.
Niet alleen vanwege de te hoge verwachtingen die men had van de gevechtskracht van ons leger, maar ook door alle geruchten die de ronde deden, zoals over onmacht en verraad en over de landing van Engelsen in Rotterdam en in Harlingen (!).
Misschien nog wel het zwaarst te verteren was voor velen het bericht dat koningin Wilhelmina samen met het kabinet naar Engeland was vertrokken.
Algra schreef hierover in zijn memoires:
'Was het iets meer dan koppigheid, dat mijn vrouw en ik die middag (14 mei een grote wandeling maakten door de stad, allebei demonstratief met een Oranjeroset getooid'?
We praatten met allerlei slag mensen, en allemaal keken ze naar die rosetten, maar zeiden niets.
Behalve één, een man van gezag in onze kring.
Hij werd woedend om die strikken en kon zich nauwelijks beheersen, want het was een schande dat wij ons nog met Oranje tooiden.
Zijn zoon was op dit moment bezig het laatste stukje Friesland mee te helpen verdedigen, en de Koningin was er vandoor gegaan.
Dat had hij nooit van een Oranje gedacht '.
10 mei 1940 viel op een vrijdag en op deze dag verscheen het FD nooit.
De redactie maakte due dag de krant voor zaterdag die op 11 mei voor het grootste deel nog een 'gewone krant' was.
Slechts op de eerste pagina en verderop in de krant, in de rubriek 'Telegrammen'
stonden de eerste oorlogsberichten, waaronder de (nu) meest opvallende:
'Parachutisten geland bij Leiden, Zandvoort, Brielle, Hellevoetsluis.
Zij droegen Nederlandse uniformen.'(....)
'de telefoon mag niet worden gebruikt,
Het is streng verboden hem door derden te laten gebruiken'.
De rubriek 'Telegrammen' vermeldde het Tweede Legerbericht, met daarin :
'70 Duitse vliegtuigen neergeschoten.'
En:'En Nederlandse krijgsgevangenen door de Duitsers als dekking gebruikt.'
Algra schreef een hoofdartikel dat eindigende met:
'Leve de koningin.
Leve de Vrijheid'.
Verder schreef hij een meditatie naar aanleiding van psalm 91:2 :
'Ik zal tot den Here zeggen mijn Toevlucht en mijn Burg!
Mijn God op welken ik vertrouw!, waarin onder andere te lezen stond:
'Misschien is het niet mogelijk onze lezers verder te bereiken.
Laten wij dan ter harte nemen wat hierboven staat in de 91sten psalm'.
Het artikel eindigde met het zesde couplet van het Wilhelmus
'Mijn schilt ende betrouwen'/Sijt ghij o God mijn Heer!'.
Hiermee zette de krant een lijn uit die zij tot het eind van haar verschijning FD 17 mei 1941) zou volhouden geen hoofdartikelen over het verloop van de oorlog, maar met meditaties naar aanleiding van Schriftgedeelten om de lezers te bemoedigen.
12 en 13 mei waren Pinksterdagen, dus dan verscheen het FD sowieso nooit,
In de archieven werden geen nummers van 14 en 15 mei aangetroffen, dus moet worden aangenomen dat de krant van 16 mei het eerstvolgende nummer was.
Dit nummer begon begon met een bericht 'Aan onze lezers'.
Daarin werd gevraagd rekening te houden met de buitengewone omstandigheden.
'Wij hopen deze tijd door te kunnen gedragen door ons geloof, waarbij vrees ons niet mag bevangen'.
Het hoofdartikel van Algra in deze krant was weer een pastoraal stuk.
Nu er zo veel onzekerheid en verwarring was raadde hij aan:
Ga de Psalmen lrzen.
'In onze huiselijke godsdienstoefening moet het licht stralen dat nooit gedoofd hoeft te worden.
Laat ons gedrag getuigen van zelfbeheersing en waardigheid.
Laten we we voor waken dat onze kinderen wat er gebeur zien als. (...)
In plaats van te babbelen en te lanterfanten zouden zij moeten werken en zwijgen.'
Hoewel de krant wel een eigen overzicht gaf van de geveurtenissen van 10 tot 15 mei, voegde zij daarbij geen enkel commentaar, noch op het verloop van de oorlog noch op de vroegtijdige capitulatie.
Op 10 mei 1950, bij de tienjarige herdenking van de Duitse inval, schreef Algra in zijn krant:
'Zodra de vijand er was, heeft de hoofdredacteur strikte aanwijzigingen gegeven dat er geen enkele foto meer in ons blad mocht worden opgenoomen.
Met het doel alle portretten van Hitler en de overige misdadigers en alle reportages van oprukkende Duitsers buiten de krant te houden.
Die vroegtijdige capitulatie moet Algra zeer hebben geschokt, mede gezien zijn vertrouwen in ons leger in de maanden hieraan vooraf gaande.
Zijn zwijgen hierover was wel merkwaardig, maar in die zin wellicht te rechtvaardigen dat hij het moraal van zijn lezers niet teveel wilde beschadigen,
Het kon ook zijn omdat hij zich uiteraard realiseerde 'dat de vijand meelas'.
Pas op 23 mei zou Algra voorzichtig reageren,
De krant na 15 mei 1940
Meteen na de bezetting kregen de Leeuwarder hoofdredacteuren van de Duitsers de opdracht over te gaan tot de orde van de dag,
Aanvankelijk stelden de bezetters maar twee voorwaarden geen berichten over verplaatsingen van troepen en geen weerberichten.
In zijn memoires schreef Algra:
'Wij gingen gewoon door.
Wij maakten niet onze opwachting bij de bezetter, zoals de hoofdredacteur van het Leeuwarder Nieuwsblad haastig had gedaan, omdat men niet graag wilde, dat wat in moeilijke jaren was opgebouwd, door de Duitsers zou worden opgeruimd´.
In de volgende krant, zaterdag 18 mei, had Algra weer een algemeen verhaal waarin hij aangaf dat er vele vragen waren, maar ´wij moeten blijven bij Schrift en historie, dat zij onze bronnen´
En dat bracht hij hierna veelvuldig in praktijk artikelen over bijbelgedeelten en historische gebeurtenissen die onmiskenbaar actueel waren bij allerlei gelegenheden.
Met betrekking tot het vertrek van de koningin had hij op 20 mei een verhaal over de Franse nederlaag in Sedan (in de Frans/Duitse oorlog van 1870)±
De Franse keizer gaf zich over.
Deze was daarna geen keizer meer en kreeg door de Duitsers een kasteel als verblijfsplaats aangewezen. Het artikel eindigde met de retorische vroeg:
´Zouden wij graag willen dat wij over onze koningin in de krant lezen dat de Duitsers haar een kasteel als verblijfplaats hadden aangewezen?'
Dit laatst was een preludium op het hoofdartikel dat Algra op 23 mei publiceerde, een eerste reactie op alles wat er was gebeurd.
Hij vond dat het leger flinke steken had laten vallen.
'Verder weten wij niet wat er allemaal achter de schermen is gebeurd, we moeten niet op geruchten afgaan en daarom kunnen we nog niet oordelen over het vertrel van de koningin.'
De laatste zin van het stuk was:
'Als wij vanavond ons hoofd buigen tot het gebed, hebben we dan vrijmoedigheid om niet meer, zoals voorheen, te bidden voor onze koningin?'
Dit artikel werd door ruim twintig dag-en weekbladen overgenomen.
Alleen het slot, over het gebed voor de koningin, werd vaak weggelaten...?
Deze mening van Algra over het vertrek van de koningin verschilde sterk met die van vele andere mensen, met name sterk van die van Colijn, die zeet verontwaardigd over dit vertrek was.
Veel later, pas na de oorlog, gaf Algra voluit zijn mening over onze defensie in de meidagen van 1940.
Dat gebeurde toen hij sprak als eerste Kamerlid bij de behandeling van de begroting van de minister van Oorlog.
Hij hekelde daarin het feit dat er sinds 1918 eigenlijk constant bezuinigd was op de begroting van dit departement.
Ons leger heeft moeten vechten met een schreeuwend tekort aan materieel.
Wij hebben onze zuinigheid met bloed betaald.
Als voorbeeld vertelde Algra het volgende:
'In Wons was een stelling met houten kazematten, met aarde bedekt.
Inundatie werd een paar dagen voor de invasie aangevraags, maar geweigerd.
Men beschikte slechts over één enkel kanon.
Er was ook geen luchrafweer,
Gedurende maandenlange mobolisatie zijn de mannen niet één keer geoefend; er was nog nooit met scherp geschoten.
Het einde van dit alles was een snelle doorbraak van de vijand en paniek en ontbinding'
FD 27 februari 1947)
In 1953 veschreef Algra in een aantal hoofdartikelen in een hilarisch verhaal hoe slecht het gegaan was met de verdediging van het Noorden des lands op 10 mei 1940.
Een Nederlandse commandant die er desondanks in slaagde om zich ordelijk met zijn troepen terug te trekken op de Afsluitdijk, was door zijn eigen mensen beschoten.....(FN 27 april 1953)
Op 17 juni 1940 vergaderde het bestuur van de Provinciale Persvereniging, de uitgever van het FD, om zich erop te beraden hoe het nu verder moest met de krant.
Hoofdredacteur Algra wijdde er op die vergadering een beschouwing aan.
De kern daarvan was volgens de notulen:
'Taak en roeping moeten met getrouwheid worden volbracht en het contact met de lezers moet behouden blijven.
Zij moeten bemoediging en houvast hebben aan hetgeen zij lezen.
Algra wil brengen a. De Schrift en de Psalmen b. De lezers binden aan de historie en in het bijzonder aan de historie van het Oranjehuis c. De lezers op de hoogte stel nu er veel is dat met dezelfde intensiteit moet doorgaan.
Er moet naast de nodige voorzichtigheid ook zijn een betoning van moed.'
Voorzitter Mr. D. Okma betuigde namens allen de hoofdredacteur zijn waardering.
Hij maant wel tot voorzichtigheid en zelfkritiek.
Algra zal verder contact houden met zijn collega's Zijlstra van de Nieuwe provinciale Groninger Courant en Diemer van De Rotterdammer, hoofdredacteuren van andere regionale antirevolutionaire dagbladen.
Er zou flink moeten worden bezuinigd onder door minder dikke kranten te drukken.
Dagelijks vier in plaats van zes pagina's.
's Zaterdag acht in plaats van twaalf.
Twee historische lijnen
Bij de verdere ontwikkeling van de krant in deze periode zijn twee historische lijnen te onderscheiden.
De eerst houdt in wat er dagelijks in de krant te lezen viel.
De tweede betreft wat er achter de schermen gebeurde, op de redactie, in het bestuur, in het contact met de Duitsers.
In het hier volgende zal de eerste lijnen gevolgd.
Algra vatte in zijn memoires samen door welke overwegingen de redactie zich niet het leiden in haar houding tegenover de Duitsers.
'Het is een illusie, dat wij op den duur een conflict met de Duitsers kunnen vermijden; dat neemt niet weg, dat wij moeten proberen een beslissend treffen zo lang mogelijk te vermijden; maar in geen geval mag dit gebeuren door een aanpassing, waardoor we in een moeras terecht komen; het is onze plicht onze lezers zo lang mogelijk wat mee te geven, dat hun tot steun kan zijn, en dat ook als herinnering blijft hangen, als straks de krant is opgedoekt."
In dit kader en ingevolge de genoemde afspraak met het bestuur werd in de krant de hoofdmoot gevormd door de verhalen van de hoofdredacteur, die bij allerlei gelegenheden heel adequaat teruggrepen op 'Schrift en Historie'.
Meteen na de Bevrijding in 1945 verscheen een brochure ' Fries Dagblad getuigt.
Enkele artikelen uit 1940 en 1941 tijdens de bezetting'.
Zij bevatte een vrij volledig overzicht van Algra's artikelen, was niet in de handel en zal onder de abonnees zijn verspreid.
Eind mei 1940 stonden er nogal wat ooggetuigenverslagen in de krant van mensen die de oorlog van dichtbij hadden meegemaakt.
ook voorbeelden van de vele merkwaardige geruchten die de ronde deden.
Zoals een verhaal uit Opeinde (Smallingerland) waar men meende dat men de dijken door moest steken en daar al druk mee bezig was toen het bericht kwam dat het niet meer5 nodig was...
Algra wekte op tot een correcte, vooral niet slaafse houding tegenover de bezetter.
Zo verwonderde hij zich op 3 juni over dat de liberale burgemeester van Leeuwarden, buigend als een lakei, een Duitse Feldwebel bij het binnengaan van zijn kamer voor liet gaan.
Algra: 'De volgende keer sturen ze een Gefreiter'
Toen Rijkscommissaris Seyss Inquart in de Ridderzaal in Den Haad een soort troonrede had gehouden, gaf een deel van de Nederlandse pers hierop commentaar alsof het 'een echte troonrede was,
Algra: dat past niet. (FD 3 juni 1940)
Op 30 mei zette hij uiteen hoe de houding van de lezers moest zijn:
'Wij hebben onze nationale zaak te verdedigen.
Niet meer met de vuurwapenen, maar qwel door onze trouw, onze persoonlijke houding, onze fierheid en onbuigzaamheid.'
Eerder had hij al eens geconstateerd dat sommige burgers zich niet van hun beste kant lieten zien.
In een oorlog werd openbaar wie men werkelijk was.
De algemene terreur van Algra's verhalen was steeds:
We moeten ons verootmoedigen, maar wel op God vertrouwen.
Alles zal eens goed weer goed komen.
'Wij hebben bovenal de kerk des Heeren te dienen,
De ker is het bastion tegen alle aanvallen van de wereld.
Als wij in Gods kracht trouw zijn, dan is er ook in deze dagen nog hoop.'
Een goede manier om haar mening te verkondigen vond de redactie ook in het overnemen van stukken uit andere kranten of het publiceren van toespraken waar men het zeer mee eens was.
Zo werd op 17 juni een zeer koningsgezinde toespraak opgenomen van de burgemeester van Wymbritseradeel, S. van Haersma Buma.
Toen eind juni de verjaardag van prins Bernhard naderde, kwam van de bezetters het dringend 'verzoek' niet overdag te vlaggen.
Algra reageerde hier op 37 juni op met een prachtig spottend stukje:
'En de NSB dan op hun landdag in Lunteren?'
En, om nog extra zout in NSB-wonden te wrijven, 'waarom daar ook geen Russische vlaggen.
(Hitler had met de eens zo gehate bolsjewieken in 1939 een niet-aanvalsverdrag gesloten.)
Die verjaardag op 29 juni werd overal in het land demonstratief gevierd met het dragen van anjers.
Op die dag schreef Algra in zijn krant:
'Het belangrijkste bij een verjaardag is het gebed.
Ook voor het prinselijk gezin.'
Op 31 augustus ( de verjaardag van koningin Wilhelmina) verboden de Duitsers 'alle demonstraties ten gunstig van het Oranjehuis, dat de oorlog tegen het Groot Duitse rijk blijft voortzetten'.
Algra schreef een meditatie in het FD eindigen met 'Maar de Heer zal uitkomst geven' (psalm 42:5)
Heel anders dan tijdens de eerste Wereldoorlog (toen was ons land neutraal) was de berichtgeving over het verdere verloop van de oorlog in het FD bepaald niet uitvoerig.
Steeds werd ook duidelijk vermeld wanneer (verplichte) berichten uit Duitse bron kwamen, of uit neutrale bron, zoals uit de VS of de Scandinavische landen.
Veel lezers van de krant zullen weinig geloof aan de Duitse berichten hebben gehecht daar zij, luisteren naar Engelse zenders luisterde, en dus (ook) veel mee wist dan er in zijn krant stond?
Of ook, om niet meer te huilen met de wolven in het bos?
Regelmatig werd er melding van gemaakt wanneer Engelse bommen ergens in ons land waren gevallen.
Deze berichten waren opzichtig eenzijdig, daar er steeds alleen maar melding werd gemaakt van schade aan burgerdoelen en van burgerslachtoffers.
Verder 'zou er niets zijn geraakt'.
Toen Seyss Inquart op 1 juli 1940 een bezoek aan Friesland bracht, schonk het FD daar geen enkele aandacht aan.
Colijn in Leeuwarden
Begin juli 1940 liet Colijn van zich horen door publicatie van de zeer de aandacht trekkende brochure 'Op de Grens van Twee Werelden'.
Op 1 juli publiceerde het FD een uittreksel, ontleend aan De Telegraaf .
Het slot daarvan luidde:
'Hoe de oorlog ook eindigt, op het vasteland zal de invloed van Duitsland voortaan overheersend zijn.
Wat moet Nederland nu doen, aannemende dat er in het door Duitsland geleide Europa plaats is voor een zelfstandig Nederland?
Meewerken of afwachten?'
Colijn koos voor het eerste.
Maar wat kon het volk dan nu doen om het behoud van een zelfstandig Nederland onder Oranje, en dus het behoud zijner geestelijke vrijheden, te bevorderen?
Colijn wist nog geen antwoord.
De leiders van de politieke partijen zouden bij elkaar moeten komen om een eenparig antwoord op te stellen,
Op 4 juli attendeerde Algra de lezers van zijn krant nogmaals op dit geschrift en beval het ter studie aan.
Daar voegde hij (als een soort voorbehoud) zich toe:
'Uitgaande van het toekomstig herstel van onze nationale vrijheid, waarbij wij niet in de oude fouten vallen, maar wel om onze oude kracht en glorie te herstellen door opnieuw te beginnen met Oranje en dus met onze geestelijke vrijheid.'
Erg positief klonk Algra's aankondiging van de brochure niet:
'slechts' ter studie aanbevolen met daarbij een voorbehoud- 'herstel van onze nationale vrijheid, te beginnen met Oranje.'
Algra had namelijk nogal wat kritiek op de brochure.
Colijn ging ervan uit dat in de situatie zoals die zich toen had ontwikkeld- Amerika neutraal, Rusland in een non-agressiepakt aan Duitsland gebonden-Engeland nimmer de oorlog zou kunnen winnen.
En dus dus zou er , volgens Colijn, een compromisvrede moeten worden gesloten waarbij Duitsland op het Europese continent een leidende rol ging spelen.
Nederland moest in die nieuwe constellatie een plaats houden onder Oranje.
Algra uitte zijn kritiek echter niet in het FD maar verwoordde die in een brief aan Colijn.
Hij schreef daarin onder andere:
'Tijdens de strijd moeten we de uitslag niet proberen te voorspellen.
En honderden van onze mannen vechten nog.'
Later in zijn memoires, wetende hoe een dubbeltje op zijn kant de geallieerde overwinning in Normandië (in 1944) was geweest, gaf hij alsnog toe:
'Het beeld van Colijn was juist, de conclusie was juist.
Maar toch....
Op 20 juni 1940 had Algra immers nog in zijn krant geschreven:
'Engeland staat nu alleen.
Het zal alles doen om hulp van buiten te krijgen.
Rusland?
Niet te verwachten.
Die hulp kan ook alleen maar defensief zijn.
Daarom gaat de volgende fase niet over Engelands aanval maar over Engelands verdediging.'
Uit eigen waarneming in die tijd herinner ik mij nog dat er in die zomer bij de mensen in bezet Nederland nog geen enkel zicht op was dat de Verenigde Staten aan de oorlog zouden deelnemen, noch dat Duitsland Rusland zou binnenvallen.
In de Sneinspetiele van 6 november 1965 stond een lang stuk over Colijns brochure.
Daarin werd ook vermeld dat Drees destijds aan Colijn had gevraagd welke consequentie hij zou trekken uit zijn pessimistische beschouwingen.
Het antwoord luidde:
'Tijdens de bezetting geen.'
En dat was voor Drees voldoende.
Maar de ARP vond destijds de publicatie van de brochure niet opportuun en ook schadelijk.
Daarna en daarom ging de AR-leider een sprekerstournee door het land houden, die veel bezoekers trok.
Op 28 augustus 1940 zou Colijn samen met de chu er mr. R. Pollema komen spreken op zo'n toogdag van de ARP en de CHU samen in Leeuwarden.
Het was er één van een serie die begonnen was in Apollahal in Amsterdam.
Algra vroeg nu in zijn brief Colijn niet te spreken in de trant van zijn brochure, want dat zou slecht vallen bij de Friezen.
Je zou kunnen zeggen:
Colijn had misschien (tijdelijk) wel gelijk, maar hij mocht het (ook) van de Friezen niet krijgen.
De vrij algemene mening onder de bevolking, met nam bij de AR-achterban, was dat Duitsland op den duur de oorlog zou verliezen, hoewel er zeker in 1940 nog geen enkel feit waarop men zo'n verwachting zou kunnen baseren.
Colijn heeft maar zeer ten dele aan Algra's verzoek voldaan.
een citaat uit zijn rede:
'De nuchtere werkelijkheden leert ons dat Frankrijk voor een tijd die een mens kan overzien als grote mogendheid op het vasteland van Europa is uitgeschakeld en dat door Duitsland op dat vasteland een overheersende positie zal worden ingenomen waarvan de zuigkracht op een weer vrij en onafhankelijk geworden Nederland zich sterk zal doen gevoelen.'
Anders dan in zijn brochure vond hij echter dat er tijdens de bezetting geen activiteiten moesten worden ondernomen ter wijziging van ons staatsbestel (FD 28 augustus 1940).
Het was een zeer geslaagde toogdag waar het FD zeer veel aandacht aan besteedde.
Er waren 13.000 bezoekers.
Die kregen van tevoren al de tekst van de toespraken uitgedeeld, om een verbod van publicatie door de bezetters te ontlopen.
Er kwamen ook Duitsers luisteren.
Die werden luidruchtig door Moethoen welkom geheten, zodat iedereen kon weten dat zij er waren (FD).
Algra onthield zich van elk commentaar op de rede van Colijn....
Deze bouwde hierna een ondergrondse organisatie van de ARO op.
In Friesland namen daar onder andere aan deel mr.J. Algera en A, Algra uit Leeuwarden, ds. A.J. van Dijk (Koudum), M. Knol (Sneek), ds A .Mollema (Oosterwolde), J. Timmermans (Dokkum) en P. Wijbinga (Drachten)
De CHU en de ARP
De relatie tussen de ARP en de CHU in Friesland veranderde onderr invloed van de bezetting radicaal.
Ter gelegenheud van genoemde toofdagen werd een Contactcommissie van vertegenwoordigers vanbeide partijen gevormd.
Algra was er erg blij mee.
Over de samenwerking ter gelegenheid van de toogdag in Leeuwarden schreef hij:
'Wij zijn als Transvaal en Oranje Vrijstaat.
Wij worden 'e'n Zuid-Afrika als straks de nacht wijkt.'
Een gevolg van die samenwerking was dat er regelmatig stukken uit de CHU-bladen,De Nederlander en Land en Volk , in het FD stonden.
Op 18 september was een stuk uit laatstgenoemd blad overgenomen waarin zelfs heel positief over Colijn werd geschreven e waarin Kuyper, De Savornin Lohman en Hoedemaker in één adem als voorvader werden genoemd.
'Bien étonnés de se trouver ensemble!'
Op 8 oktober 1940 kwam de samenwerking met de CHU opok ter sprake op een bestuursvergadering van de Persvereniging.
Afgesproken werd daar om het FD één keer in de veertien dagen te doen toekomen aan de abonnees van Land en Volk.In het nummer komt een meditatie plus een artikel met een politieke strekking.
De Nederlandse Unie
Eind juli 1940 werd de Nederlandse Unie opgericht waarbij zich in vrij korte tijd niet minder dan 800.000 personen aansloten.
De oprichters waren I. Enthoven, hoofdcommissaris van politie in Rotterdam, J. Linthorst Homan, Commissaris van de Koningin in Groningen en J. E. de Quay, hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool in Tilburg, het zogenaamde Driemanschap.
Hun balangrijkste motieven waren een vertegenwoordiging bij de Duitse overheid; voorkomen dat het land aan een soort NSB-regering zou worden overgedragen; zich ontdoen van een aantal feilen zoals de hokjesgeest (het langs elkaar heen leven en het veel te grote aantal partijen) en daardoor volgens hen krachteloze democratie.
Op 29 juli leverde Algra zijn eerste commentaar.
Hij waardeerde in eerste instantie de bedoelingen, want het gevaar bestond dat anders de NSB zich tot tolk van het Nederlandse volk zou maknen.
Toen er echter neer bekend werd over de uitwerking van het program van de Unie, nam Algra's kritiek al snel toe.
Zo op 'sectarisme' , Bijvoorbeeld christelijke organisatie en ook alle jeugdorganisaties bij elkaar wilde voegen.
Veel mensen hadden adhesie betuigd, omdat de NSB dan niet meer alleen aan het woord was.
Algra schreef echter: 'Wij volgen geen grijze vanen', daarmee professor K. Schilder citerend.
Op 15 augustus 1940 constaterend hoofdredacteur dat de aap uit de mouw was.
De Unie vond dat ieder die zich aansloot, afscheid zou moeten nemen van zijn eigen politieke partij.
Met afgrijzen constateerde hij dat desondanks de RKSP haar leden had aangeraden de Unie te volgen.
Op 8 augustus schreef hij±
´De mannen van de Unie missen blijkbaar het historisch besef en de principiële
scholing die hen in staat moeten stellen leiding te geven aan het Nederlandse volk.
Met Fransen en algemeenheden kan men wel tijdelijk enthousiasme wekken, maar men kan er geen leiding meer geven.
Daar is meer voor nodig.´
De Nederlandse Unie had voor Algra afgedaan.
Collaborateurs
Veel aandacht schonk Algra ook aan mensen die met de Duitsers heulden of van twee walletjes wilden eten.
Bijvoorbeeld Willem Mengelberg, de bekende dirigent van het Concertgebouworkest.
Deze was, zo meldde het FD op 5 juli 1940, tijdens de capitulatie in Duitsland.
Hij had die met champagne gevierd en daarbij verklaard
´Het is werkelijk een groots uur.
Europa komt in nieuws nieuwe banen,
(....) Ik ga naar Holland terug.
Holland heeft mij nodig.´
Algra vond dat een deerlijke vergissing.
´Holland heeft mannen nodig die waardig en sterk in deze tijd de nationale eer hoog houden.
Geen mannen die precies het tegenovergestelde doen.
´Regelmatig haalde hij voorbeelden aan uit de Franse tijd (1795/1813) om ´foute mannen´ aan de kaak te stellen.
Zoals Rutger Jan Schimmelpenninck die collaboreerde met de Fransen en Van Maanen die zowel minister was onder de Fransen en daarna nog jarenlang onder koning Willem 1.
Het meest hekelde hij echter de vreesachtigen.
In een meditatie over Openbaringen 21:9:
´Maar de vreesachtigen, hunner is de poel die brandt van vuur en (sulfur´FD 13 juli 1940).
Het FD keerde zich ook tegen de meer door de Dyuitsers gepropa]geerde Winterhulp/collecte.
Het deed dat indirect door zich te keren tegen het vroegere SDAP-blad Het Volk nu onder de opgedrongen leiding van de NSB´ere Rost van Tonningen.
Deze bepleitte daarin, met het oog op de Winterhulp, het verbieden van diaconale hulp.
Algra reageerde hier zeer kritisch op.
Daarbij kon hij het niet laten op te merken dat de vrijzinnigen eigenlijk altijd al voor staatsradio waren geweest, zodat zij zich er nu moeilijk tegen konden verzetten.
Tot verbazing van Algra leken de Duitsers er aanvankelijk geen bezwaar tegen te hebben dat hij zich flink afzette tegen de NSB´ers.
Op 19 september 1940 publiceerde hij een uitermate fel artikel over hen, waarin hij onder andere schreef:
Iedere NSB-er wéét dat het overgrote deel van het Nederlandse volk een diepe afkeer koestert jegens deze beweging.
De weinigen die Mussert volgen, staan tegenover de velen die met hun ganse hart neen zeggen.
De NSB wéét dat,
Vij weet dat na die tiende mei die afkeer is verdubbeld.´
Algra hield na deze publicatie zijn hart vast.
Maar er gebeurde niets, schreef hij in zijn memoires.
Daarbij vermeldde hij zelfs:
'Tien éénmaal door een misverstand er geen hoofdartikel in de krant stond, kwamen mensen uit meer dan één dorp op de fiets naar Leeuwarden om te kijken of ze mij misschien hadden opgepakt.'
Op 23 december 1940 stond het volgende bericht in het FD:
'Onder grote belangastelling is op 21 december- de dag van de midwinter zonnewende- in het gemeentehuis te Hilversum het huwelijk gesloten tussen mr. M. Rost van Tonningen en mej. Fl. S. Heubel.
Vooral veel NSB- autoriteiten getuigden van hub belangstelling , o. a. ir.Mussert.
'Het bruidspaar schreed door een haaf van jeugdstormers naar binnen en werd door de aanwezigen met de nationaal-socialistische groet verwekjond.
De bruid was voor dit Germaanse huwelijk gekleed in een lang wit toulet, terwijl zij aan een collier het oude Germaanse zonnewendeteken op de borst droeg,
De bruidegom was in het uniform der NSB.
'De lezers van het FD zullen wel door hebben gehad hoe deze publicatie was bedoeld....
Algra wijdde ook een aantal kritische artikelen aan de standpunten van deVU- historicus prof. dr. A. A. van schelven die lid was geworden het Nationaal Front van Arnold Mijer en die de Nederlandse staat samen net grote delen van België wilde omvormen tot Groot Nederland, waarbij zelfs de Walen een groot deel van hun land zouden moeten verlaten.
Algra noemde dit idee het product van een romantische staatsleer en een eenzijdige biologische opvatting van het wezen van van een volk (FD 23 september 1940)
De Friese beweging
Op de vierde dag van de oorlog, nog voor de caputilatie, ging de Duitse professor dr, Arend Lang in de Huizumerlaan in Leeuwarden op bezoek bij dr. G. A. Wumkes, een voorman van de Friese Beweging nu haar grote kansen kreeg.
Hij vertelde er niet bij dat hij ook ss-officier was met de opdracht de situatie in Friesland te bestuderen.
Toen Lang vertrokken was kwam zijn buurman aan de Huizumerlaan, Hendrik Algra, hem vertellen dat Langs voorstellen van een vijand kwamen en erop ingaan dus landverraad betekende.
Maar op dezelfde manier als zogeheten 'Groot-Nederlanders"
iets van de Duitsers verwachtten, dat deden dat ook sommige leden van de Friese Beweging.
De bezetters kwamen hen een stuk verder tegemoet in hun verlangen dan 'De Haag' tot dusverre had gedaan.
De besturen van de verschillende Friese Selskippen sloten zich voor verdere actie aaneen en benoemden een driemanschap, E. B. Folkertsma van de 'christelijken', ds J. J. Kalma van de 'neutralen', terwijl de derde, R. B. Sybesma, van de 'fascistische kant;'was, die als prioriteit had 'de volks gemeenschap'en het zuiver houden van het ras,
Algra, die ook redacteur was van het blad van het Kristlik Frysk Selskip, gaf op 22 augustus 1940 in zijn krant als zijn mening dat de Friese Beweging zich nu zou moeten beperken tot activiteiten op het gebied van de Friese taal.
De andere activiteiten zou zij moeten laten rusten.
In de krant van 4 september stelde hij genoemde Sybesma op felle wijze aan de kaak.
Deze verliet na korte tijd het driemanschap.
Het tweemanschap dat overbleef had toen wweinig krediet meer bij de bezetter.
Het Friese nieuws
Een vraag die ook gesteld moet woreden is wat het FD berichtte over de invloed van de oorlog op het leven in Friesland.
Daarvan las men eigenlijk maar weinig.
Dat leven ging in het eerste oorlogsjaar toch nog in veel opzichten zijn gewone gang.
Natuurlijk waren er veel berichten over de oorlog zelf, maar daarnaast waren er al spoedig weer de kleine berichten uit de provincie, het vergadernieuws, de berichten over 'Kerk en School'.
Wel was er veel minder politiek nieuws.
De Provinciale Staten en de Gemeenteraden vergaderden nog wel, maar het leek wel of daar nauwelijks meer'politiek werd gedreven'.
Na 10 mei 1940 werd er ook praktisch geen commentaar meer op geleverd.
Het enige waar Algra wel over schreef waren de pogingen, ondernomen in het kader van de eenheidsstreven van de Nederlandse Unie, om alle boeren (weer eens te bewegen lid te worden van de Friese Maatschappij voor Landbouw, die hij fel bekritiseerde.
Drie vaste bestanddelen bleven.
D. Jaarsma uit Anjum schreef praktisch elke week zijn aan zijn Waarde Neef', voorzichtig algemeen gestelde stukken van meditatieve aard.
Hij ging ze op den duur ondertekenen met J. te A.
Ook de Landbouwrubriek van J. de V(ries) uit Metslawier bleef verschijnen, evenals het 'Praethoekje for de Fryske Bern' van Master Bokke (De Haan).
Wat steeds aan de de oorlog herinnerde was de waarschuwing in grote letters rechtsboven op pagina 1 die lange tijd in de krant stond:
'Denk eraan niet alleen des avonds maar ook des morgens te verduisteren.
"Dat was ook daarom urgent, omdat na 10 mei in ons land de Midden-Europese zomertijd was ingevoerd.
Op 24 oktober 1940 beklaagde Algra zich erover, want daardoor was het soms 's ochtends tot bijna tien uur donker.
In verband met die verduistering stond op 10 december 1940 het volgende verzoek in het FD met als kop:
'HELP DE POST 'S AVONDS UW HUIS VINDEN'.
(Er waren nog steeds drie postbestellingen per dag!)
Ondanks de verduistering gaan de bestellingen des avonds zoveel mogelijk gewoon door.
De brievenbestellers hebben echter in vele gevallen moeite de woningen der geadresseerde te vinden.
Daarom wordt een dringende oproep op het publiek gedaan de post te helpen door huisnummers, huisbel en brievenhuis met witte of lichtgevende verf kenbaar twe maken.
Witte verf is ook in de diepste duisternis nog zeer zichtbaar.'
De duisternis veroorzaakte af en toe dat mensen in het donker te water raakten en verdronken.
Ook verband met de oorlog had het verbod om een vlieger op te laten, dat op 10 september 1940 in de krant stond, evenals het verbod op het afsteken van vuurwerk bij de jaarwisseling 140-1941.
En dan was misschien wel het belangrijkste nieuws in de krant voor veel mensen het 'Distributienieuws' dat aangaf welke bronnen voor welke producten geldig waren en hoeveel je op elke bon kon krijgen.
In de loop van de oorlog, toen veel mensen steeds minder geloof hechtten aan wat er allemaal in de nog verschijnende kranten stond, was dit wellicht voor velen de enige reden om nog een krant te lezen.
Plus het 'Kerknieuws' misschien.
In die rubriek kon men ook lezen:
'Wegens broodgebrek bij het vieren van het Heilig Avondmaal worden daarvoor broodbons ter beschikking gesteld'.
Varia
Enig nader inzicht in de situatie en de berichtgeving daarover kunnen ook de volgende knipsels geven.
29 mei 1940.
Vreemde man (door HA.)
een vreemde man nam plaats in een stoel op het redactiebureau.
Hij scheen er bekend en toch was er iets vreemds aan hem.
Zijn naan.
Er kwam een oude rot op het bureau en die zei:
'Goedemorgen, Canteclaer.'
De aangesproken keek vechtlustig.
Toen keek keek een soldaat om de hoek en zei 'Hallo', Kuchje'
De aangesprokene salueerde.
Later keek een kind door het raam en juichte :
'Dêr is Master Bokke'.
De man in de stoel glimlachte.
Toen ging hij aan het werk.
Het oud-gewende werk.
Een frontsoldaat was teruggekeerd.
Dus Kuchje was De Haan.
Nog eens gelezen.
Wie zou hem hebben vervangen?
29 augustus.
Tijdens een meeting van de Oost-Gelderse Jeugdverenigingen is meegedeeld dat prof.dr. K. Schilder aan zijn voornemen de meeting toe te spreken geen gevolg kon geven wijl hij naar (de gevangenis in() Arnhem is overgebracht.
Met ontroering doch kalme waardigheid werd van dit bericht kennis geniomen,
Uit:
Chr. Sociaal Dagblad.)
9 oktober 1940.
OPEINDE (SM.)
Dat het thans niet geraden is om aardappelen en verdere wintervoorraden onnnodig langer op het land te laten blijven, blijkt wel uit het feit, dat in de laatste dagen kleinere en grotere hoeveelheden hier en in de omgeving zijn gestolen.
23 november 1940,
EEN GOEDE TIJDING.
Rinsumageest.
Heden bereikt de fam. Koolstra alhier het tot blijdschap stemmende bericht dat hun M. Koolstra zich gezond en wel in het buitenland bevindt.
Na den 10den mei had de familie geen enkel levensteken van hem ontvangen,
De familie verkeerde al lange tijd tussen hoop en vrees.
Via het Rode Kruis ontving men een eigenhandig geschreven bericht dat een reis van vele maanden had genaakt en dat de oorzaak is van grote blijdschap bij de fam. Koolstra en niet minder bij de verloofde en de vrienden van de reeds bijna verloren gewaande M. Koolstra.
Het FD en de Duitsers
Nu komt aan de orde wat in het begin van dit hoofdstuk de tweede beleidskijn werd genoemd:
Wat er achter de schermen bij het FD gebeurde.
Uit tal van berichten konden de lezers van het FD opmaken dat de bezettende macht bezig was zowel de radio als de pers volledig in haar greep te krijgen.
Wat de radio betreft gaf het FD daarop, zolang Algra schreef, regelmatig een zeer kritisch commentaar.
noot voor redacties
niet voor publicatie no. 446
_______________________________________________________
's gravenhage, 27 mei,- de press-abteiliung deelt mee,
dat het dnb-bericht omtrent den ondergang van "Bismarck""
Wel op de frontpagina mag worden gebracht maar niet in grooter
opmaak dan een kolom.
gelijktijdig moet het bericht omtrent den te verwachten terug-
tocht van de engelse troepen op kreta in 2-koloms iomaak gebracht
worden.
a.n.p. den haag.
einde noot voor de reactie
niet voor publicatie
______________________________________________________
Instructie van de bezetter aan de krantenreactie van 27 mei 1941,
verspreid via de ANP- telex
De uitgezette beleidslijn hoe zich als krant op te stellen tegenover de Duitsers (zie aan het begin van dit hoofdstuk) leidde volgens Algra tot een soort guerrrilla tegen de bezetters.
En ook tegen hen, 'die naar onze nebibg de bezetters ter wille waren dan geoorloofd was'.
P. Wijbinga, die na de oorlog chef-redacteur van het FD werd, heeft in zijn dridelig werk over de vezettingstijd in Frieslab een apart hoofdstuk gewijd aan de belevenissen van de krant in de jaren 1940-1941, waaruit hier het een en ander wordt ontleemd.
Ook Algra schreef erover in zijn 'Mijn werk/mijn leven'.
Na de oorlog publiceerde redacteur J. de Haan een boekje met als titel Niet geknecht met als ondertitel 'Het Friesch Dagblad in conflict met de Nazi's, een persoonlijk relaas'
In elke provincie waren door de Duitsers Pressereferenten benoend om toezicht op de pers te houden.
In Friesland was dat een zekere Weidlich die het al spoedig op het FD, met name op Algra, gemunt had.
NSBérs die de krant onder ogen kregen, waren de Duitsers erop hoeveel schade de krant 'de nazi-zaak' berokkende,
Eén van hen las het FD en gaf elke dag aan de Duitsers door welke passages aan 'de zaak van de nazi; s afbreuk deden'.
Er was Alfred Reinberger was leraar aan de MTS in Leeuwarden en een felle tegenstander van Hitler.
Hij ontmoette Algra af en toe in het Fries Museum en in een stil hoekje daar vertelde hij hem dat hij door de Duitsers werd gebruikt als vertaler van Algra's artikelen.
Deze ging intussen rustig verder met zijn stukken te schrijven.
Dat moest natuurlijk op een conflict met de Duitsers uitlopen.
De druppel die de emmer deed overlopen was een artikel van Algra over 'De taak der Friese Beweging' (FD 9 januari 1941),
Hij kapittelde daarin de mensen die een houding aannemen van 'Hier sta ik, ik kan ook anders', waarbij hij aangaf dat Mussert er ook zo één was.
Hij toonde dat aan met een artikel uit het (beruchte() Duitse naziblad Der Stürmer.
Zulke opportunisten moesten echter uit de beweging 'worden gezwaveld', volgens Algra: 'Moarnspraet en jounspraet moatte strike'.
Friese NSB-er waren woedend en namen contact op met de Duitsers.
Het gevolg was dat Algra bij Pressereferent Weidlich moest komen.
Hij verklaarde dat hij had gedacht en 'goede beurt te maken'door Der Stürmer te citeren, toch een gezaghebbend blad.
Helemaal niet, vond Weidlich.
Hij zou zich schamen wanneer zijn vrouw het onder ogen zou krijgen.
Maar hij had Algra ook allang door, zei hij en wist heel goed dat, wat deze over de Assyriers en de Fransen schreef, voor hem en de zijnen bedoeld was.
Daarom mocht Algra alleen aan de krant verbonden blijven wanneer hij geen letter meer over politiek zou schrijven.
Deze antwoordde dat hij daarvoor juist was aangesteld en niet anders kon en mocht schrijven dat hij had gedaan.
Weidlich antwoordde dat hij het dan zelf maar moet weten, maar als het zo doorging, moest hij ingrijpen.
Nog dezelfde avond (18 januari 1941) sprak Algra met het bestuur.
Hij deelde daar mee 'dat de aandacht der D.A. zodanig op het Friesch Dagblad is gericht dat hij niet langer kan doorgaan met schrijven'
ij heeft het bestuur per brief bericht dat hij voornemens is zijn werk als hoofdredacteur te beëindigen. D.A zal gestaan hedden voor 'Duitse Autoriteiten', wat om veiligheidsredenen niet voluit in de notulen werd vermeld.)
Op dezwe vergadering waren op één na alle leden van het bestuur en alle leden van de Commissie van Toezicht aanwezxig.
Voorzitter D.
Okma vroeg allen om hun mening.
En dan staat er in de notulen:
'Men is algemeen van oordeel, dat het werk van het Friesch Dagblad moest worden voortgezet om daardoor het contact met onze mensen te bewaren en te voorkomen dat deze worden overgeleverd aan de neutrale pers.
De voorzitter de conclusie samenvattende heeft het gevoel dat we op weg zijn naar onze eigen begrafenis en dat het thans nog meer een kwestie is van even te kunnen doorgaan met de uitgifte van het blad.
Wanneer we ons moeten instellen op een langere duur zouden we beter doen thans reeds te stoppen met de uitgifte."
Na enige aarzeling werd besloten (nog) niet te stoppen terwijl chef-redacteur De Haan met de leiding werd belast.
Op 18 januari 1941 stonden de laatste stukken van Algra in het FD.
Eerst nog een pleidooi dat er op een centrale plaats in Leeuwarden een monument voor de gevallenen diende te komen 'waar het volk zijn ernstige taal van liefde en dank en trouw elke dag zeggen kan; .
En verder een meditatie over psalm 97 vers 2:
'Wolken van donkerheid zijn rondom Hem.
Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van Zijn troon.
Hij komt om 'aard te richten/de wereld in gerechtigheid/Al 't volk daar 't wreed geweld moet zwichten'wordt in rechtmatigheid geleid.'
Maar al te duidelijk voor de lezers!
Op 23 januari 1941 opende het FD met de volgende MEDEDELING:
'Aan onze lezers wordt meegedeeld dat onze hoofdredacteur de heer H. Algra, zijn hoofdredacteurschap heeft neergelegd.
Het Bestuur, zij het met groot leedwezen, heeft zijn ontslagname moeten eerbiedigen
Namens het Bestuur, D.Okma
In dezelfde krant stond een lang hoofdartikel van De Haan over 'Voorttrekken' met als aanvangswoorden: Sluit de gelederen om de standaard van Gods Woord.
Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken'
Ook werden geciteerd de teksten van twee in die tijd veel gezongen liederen:
'Nooit kan 't geloof teveel verwachten ' 'Gods Woord houdt stand in Eeuwigheid'
Daar was voor de lezers van de krant geen woord Frans bij.
Voor de Duitsers trouwens ook niet.
De Haan moest bij Weidlich op het matje komen, op 25 januari 1941, samen met voorzitter mr.D.H.OIkma.
Het liep met een sisser af.
Maar besloten werd wel dat De Haan voorlopig geen hoofdartikelen meer zou schrijven, alleen meditaties.
Het Friesch Dagblad van 23 januari-17 mei 1941
Ondanks het vertrek van de hoofdredacteur gaf de krant indirect nog wel commentaren, namelijk door het overnemen van stukken van bevriende bladen zoals Timotheus en De Nieuwe Provinciale Groninger Courant.
Ook bleef D. Jaarsma zijn in zeer algemene termen gestelde, ouderwets-vrome commentaren schrijven.
En er waren regelmatig niet ter ondertekende stukken ter ondersteuning van de eigen identiteit, die zo op het oog weinig met de oorlog te maken hadden.
Opmerkelijk was een artikel tegen het oprichten van gedektekens voor gevaleenen.
Daar kon men beter meer wachten tot het vrede was, want anders dreigde versnipperde.
Ondertekend door O(kma)? (FD januari 1941)
Het belangrijkste nieuws van die winter betrof de Elfstedentocht.
Had de krant op 24 december 1940 gemeld dat, gezien de oorlogsomstandigheden, het er wel niet van zou komen, op 6 februari 1941 werd er toch weer een tocht gehouden.
Bauke de Jong schreef de verslagen.
Eerst in de krant van 6 fevruari van de start om 5.45 u. richting Dokkum tot en met de aankomst om 10.25 van de latere winnaar Auke Adema in Bolsward.
Op 8 februari kon men lezen over de aankomst van deze 'sterk gebouwde transportarbeider uit Franeker'.
Uit de berivchtgeving over de oorlog bleek steeds duidelijk dat de krant onder vcensuur van de Duitsers stond.
Zo werden elke dag de (zeer eenzijdige) Duitse en Italiaanse legerberichten opgenomen,
Verder las men af en toe berichten als het volgende:
'8 maart 1941.
VONNIS VOLTROKKEN.
Een Jood, die te Amsterdam biljetten waarin tot staking werd opgewekt, aanplakte, werd op heterdaad betrapt en gevangen genomen.
Door het krijgsgerecht te Amsterdam werd hij ter dood veroordeeld.
Het vonnis is donderdagmiddag met de kogel voltrokken.'
De lezers zullen ongetwijfeld in de gaten hebben gehad dat dit toch niet 'normaal' was.
Enigszins in verwarring zullen zijn gebracht door de volgende verklaring van oud-premier De Geer, opgenomen in de krant van 24 februari 1941:
'Van verschillende zijden is mij gevraagd naar de betekenis van mijn terugkeer naar Nederland.
In antwoord hierop kan het volgende worden gemeld.
Mijn natuurlijke plaats is nu aan de zijde van mijn echtgenote en te midden van mijn volk welks lief en leed ik ook in deze tijd wil delen.
Dit is de enige betekenis van mijn terugkeer.
Het is mijn voornemens mij van alle politiek te onthouden en slechts als een vergeten burger te leven.'
Op 15 maart verscheen het FD zelfs nog in een enigszins nieuw gewaad, een betere technische uitvoering en een iets grotere letters.
De achtergrond hiervan is niet duidelijk geworden.
Ook kwamen er weer foto's in de krant, waaronder nogal wat die propaganda maakten voor de Duitsers.
Op 17 april 1941 bestond de (grote) gereformeerde jongelingsvereniging te Anjum 75 jaar.
Als Spreker nodigde men niemand minder dan Colijn uit.
En deze kwam!
Hoewel hidstorici vermelden dat het een besloten bijeenkomst betrof stond er een verslag van zijn rede in het FD.
DeAR-leider deed geen politieke uitspraken maar hield een 'bijbelde tioespraak'waarin hij opwekye voort te gaan in de lijn van Groen.
Verder leek de krant toch nog steeds in zekere zxin haar gewone gang te gaan.
Met het kleine nieuws uit Friesland, veel verslagen van vergaderingen van plaatselijke verenigingen.
Van gemeenteraden ook, hoewel die veel korter waren dan vroeger.
Het einde
Op 20 augustus 1940 had het FD al bericht over de oprichting van een Nederlands Verbond van Journalisten.
Dat gebeurde door de Raad van de Voorlichting van de Nederlandse Pers-een NSB-organisatie.
'Vreemd,' zo kon men in het FN ;rezen,'er is toch al een Nederlandse Journalistenkring waar iedereen lid van is.
'Ook de redacteuren van het FD.
Het FD kwam door de oprichting van dit Verbond in de problemen, omdat ieder die het beroep van journalist wilde uitoefenen, verplicht zou worden er lid van te worden,
Het bestuur sprak hier op 20 november 1940 over.
In het gebouw voor Christelijke Belangen in Leeuwarden, waar men bijeen kwam, was toevallig ook dr. H. Colijn aanwezig.
Op verzoek woonde hij een tijdlang de vergadering bij waarbij hem om advies werd gevraagd over deze zaak.
De oud-minister president verklaarde het volgens de notulen 'te betreuren dat de christelijke pers niet één lijn had getrokken in dezen.
Hoewel ook hij in de toekomst moeilijkheden vreesde adviseerde hij toch een afwachtende houding aan te nemen alvorens een beslissing te nemen over het al of niet verschijnen van ons blad.'
Op 25 november vergaderde het bestuur opnieuw, nu met de Commissie van Toezicht erbij, die belangrijke beslissingen moest sanctioneren.
Gesteld werd 'niet eerder een beslissing te nemen dan wanneer wij gesteld worden voor dingen die onze consciëntie bezwaren'.
Meer omdat er ook verplichtingen waren tegenover het personeel werd besloten voorlopig de uitgave van het blad voort te zetten, voorzichtig te zijn en onnodig scherpe artikelen niet op te nemen.
Directeur Krommendijk zou daarop toezien.
Algra was niet op deze vergadering aanwezig.
Dat was jammer, want het ging niet alleen om consequenties voor de journalisten, maar ook over de inhoud van de krant.
Algra kon daarover wel eens een radicaler standpunt hebben gehad dan zijn bestuur
Onder de titel 'Haags Nationaal Besef'publiceerde hetFD op 4 december 1940 het menu van een diner van bovengenoemd Verbond van Journalisten:
Kraftbrühe in Tasse, Nierbrötchen, Lendenschitt, Bearnaise Sosse, Stangenkartoffel, Früchtwe.
Hiermee werd de lezer van het FD maar al te duidelijk gemaakt met wat voor organisatie je hier te maken had.
Op[ 5 mei 1941 stond er in het FD, ook weer zonder commentaar, een groot stuk, het zogeheten Journalistenbesluit van 3 mei 1941 met als titel 'Regeling van Staatswege van het Beroep van Journalist'.
Daarin stond onder andere dat men slechts als journalist werkzaam kon zijn wanneer men lid was van dat door de nazi's opgerichte Verbond van Nederlandse (VNJ)
Bij de 'Laatste Berichten' van de krant van 8 mei stond te lezen dat uiterlijk 18 mei elke journalist lid moest zijn van de VNJ.
Diezelfde achtste mei vergaderde het bestuur over dit ultimatum.
Er werd breedvoerig met heer De Haan over gesproken.
Hoewel al duidelijk werd dat er niet voor zouden gezwicht, werd toch besloten af te wachten wat de christelijke journalisten, die op 10 mei in Amsterdam vergaderden, zouden beslissen.
De Haan berichtte in zijn hiervoor genoemd boekje hoe hij deze vergadering bezocht, die onder leiding stond van de heer T. Cnossen, hoofdredacteur van De Standaard, 'op welke vergadering al onze bladen en .... een rechercheur aanwezig waren'.
Een citaat:
'Hier hebben we de meest ontnuchterende ervaring van ons leven opgedaan.
Staande deze vergadering, waar wij spreken niet meer ten volle mogelijk was, bleek dat 90% onzer collega's zich reeds als lid van het verbond van journalisten had aangemeld.
Uit voorzorg om zich van te voren tegen een eventuele afwijzing wegens te late aanmelding te dekken? (....)
'Wie zal het zeggen?
Wij veroordeelden geen motieven, doch constateerden alleen maar het feit.
En dat feit maakte voor ons deze hele vergadering reeds dadelijk tot een onmogelijke figuur.'
Op 12 mei kwamen het bestuur en de Commissie van Toezicht weer in een vergadering bij elkaar waarop de heer De Haan verslag deed van de vergadering in Amsterdam.
Voorzitter Okma concludeerde dat deze geen enkel nieuw gezichtspunt had geopend,
De Haan verklaarde daarop dat hij om principiële redenen geen lid zou worden van het Verbond van Nederlandse journalisten en ontslag vragen als redacteur van het FD.
De twee andere bij het FD werkzame journalisten, Bauke de Jong en Haring van der Goot, volgden het voorbeeld van De Haan.
Deze had in de herfst van 1940 al tegen Algra gezegd:
'Ik gean leaver to hekkeljen dan dat ik as krantenman ús folk ûntrou wurde sil'
( FD 3 juni 1953)
Over de vraag 'hoe nu verder? gaf de voorzitter vervolgens aan iedere aanwezige het woord om zich uit te spreken,
Eén bestuurslid (ds. Douma van Britsum) wilde nog proberen 'er van te maken wat ervan te maken is', maar liet zich door de rest ervan overtuigen dat de uitgave van het FD moest worden gestaakt.
Voorzitter Okma gaf hierbij heel duidelijk principiële leiding door andere andere te verklaren:
'We moeten ons later niet hoeven te schamen voor de verantwoordelijkheid die wij dragen.'m
Op 19 mei vergaderden de leden van de Persvereniging ( er waren er twintig aanwezig) en namen het besluit van het bestuur over. Het bestuur, met name de voorzitter, kreeg uitgebreide volmachten, ook ten aanzien van hen die in loondienst werkzaam waren ten behove van de krant.
Daar heeft Okma duidelijk gebruik van gemaakt.
De Haan schreef in zijn boekje:
'Er is onbekrompen gezorgd'.
Er werden inzamelingen gehouden en de drukkerij N.V.'De Motor' stak zich in de schulden, die na de oorlog werden afbetaald.
Nadat het besluit tot opheffing was gevallen kreeg De Haan het bevel zich bij Weidlich te melden.
ook de voorzitter van het bestuur was ontboden.
Er waren heftige dreigementen voor de telefoon geweest, ingeval de mannen zouden wegblijven.
Het gerucht ging als een lopend vuurtje door Sneek en talloos vele waren de blijken van medeleven die De Haan ontving.
De beide mannen, Okma en De Haan, namen rustig afscheid van hun gezin en bevalen zich in Gods bescherming.
Toen De Haan aankwam, was mr. Okma er al.
Weodlich kon niet begrijpen waarom de journalisten can het FD geen lid wilden worden van het verbond.
Dan is het doek van ons blad niet meer te bereiken en heeft het geen zin en bestaansrecht meer, was het antwoord.
De heren lieten niet na er op te wijzen dat de journalisten vrij waren om te kiezen.
Zij verklaarden niet te willen capituleren voor geestelijke dwand.
Het scheen haast, alsof Weidlich toch wel een zekere waardering had voor dit principiële standpunt.
Na een tijd zei hij zijn bezoekers dat zij buiten de kamer moesten wachten.
Hij zou met Den Haag bellen.
Op de gang bespraken Okma en De Haan wat zij zoudem doen als Weidlich hen voor de keus zou stellen:
Doorgaan of de gevangenis in.
Ze beloofden elkaar op handslag niet toe te geven, wat er ook mocht gebeuren.
Toen ging de deur open en Weidlich riep hen toe:
'Het is goed, u wordt niet gevangen genomen.'
Hij zei het alsof hij het onbegrijpelijk vond dat Den Haan zo clement kon zijn.
Toen vroeg hij:
'Wat had u verwacht?'
Okma liet hem de tandenborstel zien die hij voor alle zekerheid had meegenomen.
'Ja maar,' zei Weidlich, 'wij zijn geen barbaren.
U had zeker eerst nog een koffer mogen pakken.'
Algra berichtte later over de opheffing alleen dat Okma op eigen initiatief naar de Duitsers ging om hen de staking van de uitgave te melden.
Waaraan hij toevoegde dat niemand het bestuur kon dwingen het FD weer te laten verschijnen.
Daarin zou Weidlich dan maar hebben berust.
Wat de data van al deze ontwikkelingen betreft bestaat er enige onduidelijkheid
Naast het bovenstaande moet worden geplaatst wat Algra schreef in het Jubileum 75 jaar Friesch Dagblad (blz. 34), dat op 16 mei 1941 het bestuur, in vergadering bijeen ten huize van penningmeester mr. C. van Raay, besloot tot staking van de uitgave.
Deze datum klopt niet met die uit de notulen.
Het zal een informele bijeenkomst zijn geweest en geen officiële vergadering.
Wel verscheen op 17 mei 1941 voorlopig het laatste Friesch Dagblad,terwijl de vergadering ter autorisatie van dit besluit op 18 mei werd gehouden,
Wijbenga schrijft evenals De Haan dat het laatste FD op 19 mei 1941 verscheen,
Echter, noch in het archief van de krant, noch in die van de Provinciale Bibliotheek en de Koninklijke Bibliotheek is een exemplaar van die krant te vinden.
Een oproep van mij in de krant aan lezers uit die tijd leverde evenmin iets op.
Zo moet dus maar worden aangenomen dat op 17 mei 1841 het laatste nummer van het FD gedurende de oorlog verscheen.
Vreemd daarbij blijft wel, dat in die krant met geen woord van de staking van de uitgave gewag werd gemaakt.
Zou de laatste krant dan toch die van 18 mei zijn geweest?
Merkwaardig en ook betreurenswaardig is de manier waarop er in het standaardwerk van Huub Wijfjes 'Journalistiek in Nederland 1850-200' over het voorgaande wordt geschreven.
Slechts wordt gemeld dat Algra vanwege het Journalistenbesluit van 3 mei 1941 (de dwang om lid te worden van de VN) aanleiding zag om zijn functie neer te leggen, wat niet overeenstemming is met de werkelijkheid.
Van het besluit om op 17 nei de uitgave van het FD te staken wordt door Wijfjes zelfs net geen woiord gerept, wat als een ernstige omissie moet worden aangemerkt.
Sowieso wordt trouwens in dit boek geen enkele aandacht besteed aan het feit dat een ( zij het klein) aantal kranten naar aanleiding van het journalistenbesluit ophield te bestaan.
Terwijl dit toch moet worden beschouwd als een niet onbelangrijke en alleszins memorabele verzetsdaad in de geschiedenis van de Nederlandse Pers.
Stel je voor dat alle kranten even principieel waren geweest als het FD!
De enige krant die er ook mee ophield was Rondom de Giessen onder redactie van E. de Ruiter.
Alle andere christelijke bladen bleven eveneens ( de meeste voorlopig) verschijnen.
In zijb Geschiedenis van de Christelijke Dagbladpers in Nederland onder redactie van B. van der Ros komt de zaak van genoemd verplicht lidmaatschap alleen in het hoofdstuk over het FD aan de orde.
Hieruit, en ook uit het verslag van De Haan van de vergadering van 10 mei 1941, moet de conclusie worden getrokken dat er alleen bij de journalisten van het FD fundamentele bezwaren waren.
Wat nadat de De Haan c.s. hun conclusies hadden getrokken, verschenen de andere antirevolutionaire bladen (De Standaard, De Rotterdammer, De Nieuwe Provinciale Groninger Courant, De Zeeuw en De Graafschapper) alle nog een tijdlang.
De Standaard verscheen zelfs tot aan december 1944.
De andere hielden er eerder mee op, soms omdat ze werden verboden of pmdat ze geen papier meer kregen van de bezetter.
Maar niet vrijwillig!
Over de toch niet onbelangrijke vergadering van de christelijke journalisten op 10 mei 1941 (evenmin als van hun eerder vergaderingen onder leiding van Colijn) over het lidmaatschap van het Verbond staat in bovengenoemde Geschiedenis zelfs helemaal niets te lezen.
Ik ben geneigd aan te nemen dat de reden gezocht moet worden in het feit dat de journalisten (inclusief de eindredacteur van de Geschiedenis) van bovengenoemde bladen, achteraf ongaarne aan hun niet al te moedige houding worden herinnerd,
Na de oorlog kwam Algra (FD 5 oktober 1945) nog eens op deze zaak terug.
Hij bestreed 'de legendevorming'die er scheen te zijn dat het FD de uitgave destijds zou hebben gestaakt wegens gebrek aan geld.
Van de kant van De Standaard is ook gezegd, zo schreef hij, dat staken makkelijker was dan proberen er nog het beste van te maken.
Maar het is gemakkelijker en eerlijker zijn plicht te doen dan zich in te laten met compromissen die in wezen een verraderlijke capitulatie betekenen.
Na de oorlog heeft Algra verschillende keren foutieve berichtgeving over de houding van het FD in oorlogstijd moeten rechtzetten,
Zo schreef mr. Kortenhorst in zijn verdediging van De Telegraaf, die fout was in de oorlog:
'Geen enkele krant is vrijwillig heengegaan.
Die weggegaan zijn, zijn gedwongen door maatregelen van de bezetter of omdat financiële omstandigheden hen een prachtige gelegenheid gaven een heldenrol te spelen.'(.....)
'Behalve De Groene is ook nog verdwenen een blaadje ergens in Friesland.'
Algra: 'Niets is minder waar, in die tijd stroomden de abonnees juist toe' (FD 2 mei 1947)
Op 25 maart 1948 moest de hoofdredacteur ook nog reageren op een bericht in het Nieuwsblad van Friesland, dat tijdens de hele oorlog was blijven verschijnen, en dat onlangs had geschreven dat het FD in 1941 de uitgave had gestaakt, omdat na het aftreden van Algra als hoofdredacteur het aantal abonnees dermate was geslonken 'dat de krant niet meer uitkon'.
Algra:
'Het FD is niet verboden, de Duitsers wilden kuist dat wij doordraaiden, maar dat wilden wij niet ondanks hun dreigementen,'
Op 4 mei 1968 sprak Algra op een bijeenkomst in Nieuwspoort in Den Haag, in aanwezig van minister-president P.J.S. de Jong, op een bijeenkomst ter nagedachtenis van hen die in de bezettingstijd voor de persvrijheid het leven lieten.
De voorzitter van Nieuwspoort,J.W.M. Martinot introduceerde hem daar 'als één van de eerste die door de verspreiding van het vrije woord de hoop onder ons volk levend hielden'.
Algra vertelde de (werkelijke) reden van de staking van de uitgave van het FD in 1941.
Vóórdat de krant ophield te verschijnen, trok hij steeds meer lezers,
Overal in de noordelijke provincies werd hij verspreid en zelfs op de Noord-Veluwe was hij te krijgen (FD 6 mei1968)
Algra hierna
Voor Algra hoefde de Persvereniging geen materiële voorziening te treffen, want hij bkleef leraar,
Ruim een jaar later op 4 mei 1942, werd hij door de Duitsers als gijzelaar ingesloten in Sint Michielgestel samen met vele anderen, onder wie ook mr. C. van Raay, penningmeester van de Provinciale Persvereniging.
In Gestel maakte Algra zich verdienstelijk door het houden van historische lezingen waarvoor veel belangstelling was en die leidden tot het na de oorlog uitgegeven boek 'De eigen Weg van het Nederlandse Volk'.
Ook maakte hij er kennis met allerlei vooraanstaande Nederlanders met zeer uiteenlopende opvattingen, wat zijn schrijven in het FD van na de oorlog beslist ten goede zal zijn gekomen.
Ten gevolge van zijn verblijf in Gestel was hij aanvankelijk ook minder kritisch op politici met wie hij daar bevriend was geraakt en die na de oorlog een belangrijke rol zouden gaan spelen, zoals professor Schermerhorn, de latere minister-president.
Gezegd kan worden dat Algra, sinds zijn verblijf in Gestel, wat de landelijke politiek betreft, er gewoon bij hoorde,
Er werden al vrij spoedig gijzelaars weer vrijgelaten.
Zo niet Algra.
Er waren bij de Duitsers alsnog klachten over hem, zodat Pressereferent Weidlich aan Reinberger de opdracht gaf alsnog een aantal van Algra's vroegere artikelen in het Fd te vertalen.
Reinberger verbrandde echter al dit bewijsmateriaal en zei tegen de Duitsers dat zijn vrouw het tijdens de schoonmaak bij vergissing had opgeruimd.
Toren puntje bij paaltje kwam hadden de Duitsers dus van Algra alleen een leeg diossier.
Het gevolg was, dat hij op 12 december 1943 werd vrijgelaten.'
Hierna vatte Algra zijn werk als leraar weer op, nam deel aan het Schoolverzet en werkte incidenteel mee aan illegale bladen waaronder Trouw .
Toen eindelijk de bevrijding kwam was hij er helemaal klaar voor zijn taak als hoofdredacteur weer op zich te nemen.
Van een krant, die, als één van de zeer weinige een consequente verzetshouding had aangenomen.
Op bezoek bij Martha(de oudste dochter van Jan de Haan) en Jan Kremer, haar echtgenoot.
Verder naar Zuidlaren!
Martha!
Martha en Jan Kremer!
Voor een wandeling!
En gesprek!
Daar komen ze weer!
We hebben Jan verteld van het afscheid van de hoofdredacteur van het Friesch Dagblad, die
ook zal gaan over "Niet Geknecht" de brochure die Jan de Haan schreef in de oorlogstijd '40-'45,
waarvoor de familieleden zijn uitgenodigd!
De brief van Jan Kremer
Jan en Heleen,
Jammer dat Martha weinig contact maakt.
Ze is snel kwaad als ik anderen aandacht geef.
Ik ga eerder (11-04) naar Noordwijkerhout.
Dus ga ik van
Groeten
Jan Kremer
Hij stuurde deze krantenknipsel!
It FRYSKE FINDEL
Dit Fryske folksferhaal foar bern ferteld
is destiids skream troch J. de Haan.
It waard opnommen yn de blomlézing 'Sa't
it lâ opjowt', it earste boek dat nei de
oarloch by de KFFB étkraam.
It spilet yn it iere foarjier fan 1586.
Willem Loadewyk, steedhâlder fan Fryslân,
wie nei Hollân reizge, om Leicester
yn te heljen, dy't de Ingelske keninginne
Elisabeth stjoerd hie, om it plak fan de
yn 1584 deasketten Prins Willem van
Oranje yn te nimmen.
Yn dy tiid foel der in strage winter yn,
dêr't De Tassis, de Spaanske komman-
dant yn Stienwyk, gebrûk fan makke om
Fryslân, dat doe alhiel iepen lei, binnen te fallen.
Spannende mominten yn Limsterlân, by
Dreylst, yn Winsum, te Easterlittens en
Boksum, en net te ferjitten de bare tocht
fan 'Us Heit' oer de Sudersee, wurde
hjiryn beskream.
Pedro, de Fryske jonge, dêr't de Spaans-
ke soldaat âlde Pablo as heit oer stiet,
makket de fjildtocht mei en fynt wilens
syn eigen heit en fierdere fanylje werom.
It jout ek foar ús skoallen (masters en
bern) in goede ynformaasje oer in stik
eigen Frydske skiednis.
Foar bern fan 11-14 jier. Mar grutte
minsken sille it ek mei nocht lêze.
As der ien boek is dêr't de bern mei
reade earkes yn sitte te lêzen, dan is dit
yn sokke boeken, dy't boeiend fertelle
fan de eigen skiednis, dy't faak folle
tichter by hûs is, as faak miend wurdt.
En dit is gjin poere fantasje mar doed
dokumentearre.
(Dat boekje "It Fryske Findel" was een postuum uitgave van Jan de Haan)
Aan Titia van Milgen
Secretariaat
Op 31 maart kwam Lútsen Kooistra als hoofdredacteur van het Friesch Dagblad
Hij meldde zijn bezoek telefonisch 's morgens
en 's middags kwam hij om te brengen de boeken over de geschiedenis het Friesch Dagblad:
K. de Jong Ozn.
ZIJ ZULLEN HET NIET HEBBEN
De geschiedenis van het Friesch Dagblad
Deel 1 (1903-1935)
GODS EER ZIJ 'T MERK VAN AL UW WERK
Deel 11 (1935-l971)
Verder liet hij zien de tekeningen die worden verwerkt in een film over : "NIET GEKNECHT", de brochure die Jan de Haan heeft geschreven tijdens de tweede wereldoorlog.
Deze film wordt ook vertoond bij de Omrop Fryslân.
Op 21 april komen we met deze personen in Leeuwarden:
J.Kremer
Herman van Ommen
Janny van Ommen-de Haan
Jan Thijs de Haan
Helena de Haan-Dorst
Marthijs de Haan
Lianne de Haan
Bij voorkeur ontvangen we gereserveerde plaatsen naast elkaar aan een pad.
Graag vernemen we, dat deze e-mail door u ontvangen is.
Met vriendelijke groet,
Jan Thijs de Haan
Geachte heer De Haan,
Geachte heer De Haan,
Lútsen Kooistra heeft mij verteld van zijn bezoek aan u.
Hoe bijzonder!
We wachten in spanning op het boekje met het beeldverhaal van 'Niet geknecht'.
De drukproeven zien er veelbelovend uit.
Vanzelfsprekend hebben wij op 21 april een mooie plek voor u allen.
Wij zien uit naar uw komst,
met vriendelijke groet,
Titia van Milgen,
secretariaat
Friesch Dagblad
Postbus 412
8901 BE Leeuwarden
Titia van Milgen,
Nog twee vragen hebben wij nog over 21 april in Leeuwarden.
Ten eerste:
Mag ik foto's maken in de kerk voor mijn site die gaat over JAN DE HAAN!
Kunt u mij ook het e-mailadres sturen van Lútzen Kooistra , waarin ik de complete site over JAN DE HAAN vermeld.
Groet Jan Thijs de Haan
Noordhorn
Geachte heer De Haan,
Fragment uit:Geachte heer De Haan,
Het is goed dat u foto's maakt op de afscheidsbijeenkomst.
We zien uit naar uw komst!
Met vriendelijke groet,
Titia van Milgen
Friesch Dagblad
Titia van Milgen,
Natuurlijk. Ik noteer achter uw naam zeven personen.
Titia van Milgen,
Is er nog een plekje voor een familielid die uiteindelijk vrij kreeg om ook mee te gaan naar Leeuwarden?
Met vriendelijke groeten,
Jan Thijs de Haan.
Natuurlijk. Ik noteer achter uw naam zeven personen.
Tot morgen,
Titia van Milgen
Friesch Dagblad
Postbus 412
8901 BE Leeuwarden
HOOFDSTUK 1V Climax of anti-climax?
Uit de nood geboren
Ds. Dethmers was niet alleen voorzitter van de Persvereniging, maar ook van de
vereniging, die twee Christelijke kweekscholen in het leven had geroepen, nl. een
te bLeeuwarden (Margaretha de Heerstraat), directeur de heer J. E. van Buuren,
en een te Sneek,
directeur de heer A. L. J. Wytzes. En dat heeft wat met dit verhaal te maken.
G. H. Krommendijk,
Sneek,
directeur 1933-1956
H. Algra
Hoofdredacteur 1935-1977
Toen de heer Van der Meulen ernstig ziek was, kwam men op de redactie in acute
moeilijkheden.
Er moesten toch hoofdartikelen worden geschreven!
De directeur Krommendijk vroeg Ds. Dethmers om raad en die zei: "Ga naar Leeuwarden,
en doe namens mij aan de heer H,. Algra, leraar aan de Chr. Kweekschool,
het verzoek, voorlopig voor hoofdartikelen te zorgen"
Waarom had Ds. Dethmers speciaal aan deze leraar gedacht.
Dat lag hem aan de merkwaardige bijzonderheid, dat in Leeuwarden twee Gereformeerde
Kerkbodes verschenen, een vóór het promotierecht van de Theologische School te Kampen en één, die daar principieel zeer op tegen was.
En Algra schreef in eerstgenoemde kerkbode weliswaar nooit over die strijdvraag, maar bood wel historische en kritische schetsen over het kerkelijk leven.
Ds, Dethmers had ze gelezen en vond daarin aanleiding tot zijn verzoek, dat onmiddellijk werd ingewilligd.
Het was immers toch maar bedoeld voor enkele weken.
Maar toen Uddo overleed, was het bestuur van mening, dat het volstrekt onverantwoord was, gezien de moeilijke exploitatie van de krant, om weer een nieuwe hoofdredacteur te benoemen op een daarbij passend salaris.
En in de Huizumerlaan werd elke avond een hoofdartikel geschreven,
De voorzitter van de persvereniging was door dankbaar voor en de voorzitter van het bestuur van de kweekschool maakte geen bezwaar....
En nu citeren we verder maar even uit de notulen van de bestuursvergadering van vrijdag 6 september 1935, samen met de Commissie van Toezicht, waarvan aanwezig Mr. D. Okma, Ds. W. H. den Houiting en de heer Van Vliet.
Mr. D. H. Okma
Leeuwarden
voorzitter 1939-1950
Het blijkt de bedoeling te zijn, Algra te vragen, door te gaan met het dagelijks schrijven van de hoofdartikelen,
En dan staat in de notulen:
"Wat de beloning van den heer Algra betreft, meent Ds. Den Houting, dat deze vermoedelijk wel voor f 500,- á f 600,- bereid zal zijn, deze arbeid te verrichten.
Een gedeelte van het bespaarde geld zou dan ten goede kunnen komen aan de heren De Haan en Van der Goot.
Besloten werd f 1000,- uit te trekken voor de redactie, hiervan f 100,- uit te trekken voor Van der Goot en de rest te verdelen onder de heren Algra en De Haan".
En zo begon het en het is 42 jaar zo gebleven.
Een hoofdredacteur, die zijn werk deed als vrijetijdsbesteding.
Ter voorkoming van misverstand: evengenoemde bedragen zijn jaarbedragen.
De laatste keer
Op 29 maart 1938 kwam de Persvereniging in ledenvergadering bijeen onder leiding van Ds, Dethmers.
De toon van zijn openingswoord is anders gestemd dan vorige keren,
Voor het eerst na vele jaren sluit de winst-en verliesrekening met een voordelig saldo.
Het vorige jaar moest er, nadat het suppletiefonds duizend gulden had bijgedragen, toch
nog een tekort van 400 gulden worden geconstateerd.
Nu was er geen hulp van het suppletiefonds meer nodig en is een voordelig saldo van
f 619,97(1/2).
Er werd toen nog tot op een halve cent nauwkeurig gerekend!
Het was de laatste keer, dat Ds. Dethmers presideerde.
De notulen van de bestuursvergadering van 28 april constateren, dat ds. Dethmers afwezig is wegens een ongeval.
Als medepassagier was hij betrokken geweest bij een auto-botsing en op 4 mei 1938 is hij aan de verwondingen overleden.
Een man "van groten bedrijve", de eerste onder zijns gelijken, stoer en trouw, beginselvast, gemoedelijk en zonder eerzucht.
Hij was geboren in Westerlee in het Oldambt, maar hij behoorde geheel bij Friesland en was op een bijzondere wijze met Sneek verbonden.
Wat de persvereniging betreft, was hij gewend zich te bewegen tussen mensen met bekende namen, de Sytsma's, de Hania's, de Obermans, de Okma's en andere families, waaruit telkens weer mensen kwamen, die mee de disselboom grepen, om de wagen van het Friesch Dagblad te trekken.
Samen met b.v. Fokke Groeneveld van Sneek, Van der Wal uit Harlingen, Van Raaij uit Leeuwarden, enz.,enz.
Zij hebben hun tijd, en kracht en ook hun geld op beschamende wijze weer beschikbaar gesteld.
En toen Ds. Dethmers was heengegaan, werd Mr. Dirk Okma, zonder wie er menselijkerwijs gesproken nooit een Friesch Dagblad zou zijn gekomen.
In 1928 had Ds. Dethmers in een jubileumvergadering dat zo gezegd en hij is er zelf bij geweest.
Toen Mr. Dirk Okma zijn taak aanvaardde, had hij er uiteraard geen vermoeden van, welk een moeilijkheden hem zouden wachten.
Bezettingstijd
De Moeilijkheden kwamen, toen ons land door Hitler-Duitsland werd overrompeld.
Niemand had had een duidelijke voorstelling van wat tegenover de vijand recht en plicht was.
Daar kwam bij, dat velen het gevoel hadden, dat de oorlog na de capitulatie van 15 mei 1940 praktisch voorbij was en het dus eigenlijk niet aanging, nog verder van vijandelijke troepen en vijandelijke autoriteiten te spreken.
Er is toen overleg geweest tussen bestuur en redactie, hoe ze de houding van het Friesch Dagblad moest zijn.
Er was een grote eensgezindheid.
Het volk niet in de steek laten, maar het blijven dienen met principiële voorlichting, bemoediging uit de historie en goede informatie.
En daarbij waren allen het er over eens, dat er een moment zou kunnen komen, waarop er tegen de bezetter nee zou moeten worden gezegd, welke consequentie dat ook zou meebrengen.
De hoop werd uitgesproken, dat het dan een zo duidelijk principieel verschilpunt zou zij, dat ieder het begreep.
De vijand had ook in Leeuwarden een Presse-Referent gestationeerd, die met de pers contact moest houden.
Af en toe hield hij een conferentie, waar ook een vertegenwoordiger van het Friesch Dagblad verscheen, onze jongste redacteur, Bauke de Jong, die "geen Duits verstond" en bovendien leed aan een soort "Oostindische doofheid" als u begrijpt wat wij bedoelen.
De censor, Dr. Reinberger
In de eerste wereldoorlog was hij officier geweest bij de keizerlijke en koninklijke garde van Pruisen.
Maar nu woonde hij in Leeuwarden, was leraar Duits, interesseerde zich voor Friese geschiedenis en oudheden, en hij en zijn vrouw moesten volstrekt niets hebben van het nationaal-socialisme.
Ze wilden graag Nederlands staatsburger worden, maar de procedure, om daartoe te geraken, was nog niet voltooid, toen de troepen van Hitler Leeuwarden bezetten.
Hij stond dus te boek als Duitser en hij en zijn vrouw, Dr. en mevrouw Reinberger, werden opgetrommeld, om de bezetters behulpzaam te zijn.
Zij verleenden hun diensten, maar op hun eigen manier.
De hoofdredacteur van het Friesch Dagblad en Dr. Reinberger ontmoetten elkaar af en toe in het Friesch Museum en gebogen over potscherven en andere vondsten vertelde Dr. Reinberger, wat er zo al aan de hand was bij de bezetter,
Ondermeer dat de NSB zich zeer beijverde om de vijand, waarmee wij in oorlog waren, te helpen.
Achter de Hoven woonde een NSB-er, die elke avond het Friesch Dagblad doorsnuffelde, en met blauw potlood aanstreepte, wat de vijand ( die zijn vriend was) moest lezen,
Het was nogal veel.
Het was geen vlucht
Moeilijk was het voor het Friesch Dagblad om de "eigen mensen" uit te leggen, dat het vertrek van Koningin Wilhelmina naar Engeland niet als een vlucht mocht worden uitgelegd.
Dat zij terecht zich met de Regering aan de greep van de vijand had onttrokken.
Dat vertrek nl. zette aanvankelijk veel kwaad bloed.
Of leidde tot droeve teleurstelling.
Een bejaard echtpaar had in de huiskamer ingelijst hangen de kerstgroet van Koningin Wilhelmina uit 1914.
Die werd verontwaardigd weggenomen.
De gemeentelijke reinigingsdienst te Leeuwarden kreeg verscheidene verscheurde portretten van de Koningin te verwerken.
Het Friesch Dagblad heeft toen trachten uit te leggen, waarom die reacties er volkomen naast waren.
Het artikel werd door ruim twintig dag-en weekbladen overgenomen in het persoverzicht, maar verschillende bladen lieten wel het slot weg, waarin de mensen de vraag werd voorgelegd, of ze maar niet weer zouden beginnen voor de Koningin te bidden.
Een duidelijk neen
In januari 1941 werd de hoofdredacteur bij de vijand ontboden en werd hem meegedeeld: als het Friesch Dagblad op de nu gebruikelijke wijze voortgaat, zal het worden verboden.
De hoofdredacteur moet van nu voortaan een andere koers volgen.
De hoofdredacteur legde toen zijn functie neer.
Het bestuur overwoog, nu maar met de krant te stoppen, maar besloot toch, te proberen nog door te gaan en de heer De Haan kreeg nu de leiding.
Hij wekte direct door zijn eerste hoofdartikel al de woede van de vijand op en het was wel duidelijk, dat een conflict niet kon uitblijven.
Toen verscheen het Verordeningsblad 83/41, waarin opgenomen het Persbesluit, dat ondertekend was door de secretaris-generaal van het door de vijandelijke bezetting in het leven geroepen nieuwe Departement van volksvoorlichting en kunsten, Dr T. Goedewaagen,
die wijsbegeerte had gestudeerd en niet het professoraat aan de Utrechtse universiteit had gekregen, waarop hij rekende.
Hij was voor dit ambt uitgekozen door Seyss Inquart, omdat die persé een NSB-er voor dit ambt wilde hebben.
Het Persbesluit maakte van de journalistiek een gesloten gilde.
Als journalist mocht nl. alleen optreden iemand, die lid was van het eveneens door Goedewaagen opgerichte Verbond van Journalisten.
Binnen vier weken moest ieder die nog geen lid was en toch journalist wilde blijven, zich melden bij de voorzitter P. J. van Megchelen met het verzoek lid te mogen worden. Die voorzitter was bevoegd, de aanvrage te weigeren.
Joden behoefden zich niet te melden, want zij mochten toch geen lid worden.
En dan komt de gedenkwaardige vergadering van het bestuur van de Persvereniging mèt de commissie van toezicht ten huize van de heer C. van Raaij op 16 mei 1941.
Mr.D. Okma presideert.
Hij vraagt de heer De Haan, die van de redactie aanwezig is, hoe de redactie staat tegenover dit persbesluit.
Antwoord van De Haan:
Ik heb principieel bezwaar om mij te melden als lid van het Verbond van Journalisten en zal dus ophouden journalist te zijn.
"Na deze mededeling ontwikkelt zich een vrij uitvoerige bespreking, waaruit tenslotte de conclusie wordt getrokken, dat het bestuur niet kan voortgaan op deze weg, zonder daarbij te kort te doen aan het doel van de vereniging en den opzet van het blad, daar het verder bij voortzetting niet meer beantwoordt aan wat de statuten bepalen".
J. de Haan
Sneek
(Master Bokke, Canteclaer)
redacteur 1929-1946
En dan volgt het historische woord:
"De voorzitter zegt, dat we ons later niet moeten schamen voor de verantwoordelijkheid,
die wij dragen".
Het besluit valt de uitgave wordt stopgezet.
Op 17 mei verschijnt het laatste nummer van het Friesch Dagblad tijdens de bezetting.
Mr. D. Okma presenteert het zelf aan de Presse-referent eb deelt hem mee, dat dit het laatste nummer is.
De reactie is dreigend, het woord "Einsperrung"valt.
Maar Mr. Okma antwoordt rustig, dat vde bezettende macht wel mensen gevangen kan zetten, maar met geen mogelijkheid zal bereiken, dat de krant weer verschijnt.
en toen heeft de vijand zich bij dit besluit neergelegd.*)
Reeda twee dagen later woredt een in der haast samengeroepen ledenvergadering gehouden, waarin de beslissing van het bestuur met algemene stemmen wordt goedgekeurd.
Verder wordt het bestuur, en speciaal de voorzitter, van verstrekkende volmachten voorzien, en om het juridisch rond te krijgen, worden de notulen daaromtrent meteen opgesteld, gelezen en vastgestel.
Wij geloven niet, dat dit verhaal is van een anti-climax, eerder het tegendeel.
Kort vervolg
Bijna een jaar later, op 4 mei 1942, in de vroegte, werd een aantal Nederlandse politieapparaat uit hun huizen gehaald en naar St.Michielsgestel in Noord-Brabant gebracht om als gijzelaars in voorraad te worden gehouden.
De NSB had overal in het land geholpen bij het uitzoeken van de gijzelaar.
Onder de gearresteerden waren C. van Raaij en H. Algra.
Tegen laatstgenoemde zou later door de Duitsers nog een proces worden aangespannen op grond van wat hij in het Friesch Dagblad had geschreven.
Aantekeningen bij een Duitse vertaling van een nationaal-socialistische Friese dichter, die korte tijd lid was geweest van het "Driemanschap" dat tijdens de bezetting de Friese Beweging zou leiden, was de aanleiding.
Er is niets van gekomen, want Dr. Reinberger heeft het dossier tijdig vernietigd.
Voor hen , die werkloos werden door de stopzetting van de krant, is door het bestuur voldoende gezorgd en Mr. Okma, geholpen door anderen, met name door A. Algra (Moethoen), heeft tijdens de bezetting een aardig kapitaal weten te verzamelen bij mensen van goeden wille, om klaar te zijn voor de start na de bevrijding.
*) Het heeft de mensen van het Friesch Dagblad
verbaasd, dat hun houding zo weinig weerklank,
laat staan navolging vond in de dagbladpers.
Praktisch iedereen voegde zich.
Eind 1942 hadden zich ruim 1400 journalisten bij de
creatie van de NSB gemeld, met het verzoek om
getoetst en ingeschreven te worden.
De e- mail voor Jan Mark de Haan:
Wat er nu bekend is, mail ik.
De bedoeling is, dat je precies kunt lezen, wat er gebeurt rond de pensionering van de hoofdredacteur van Friesch Dagblad.
Hij heeft thuis ons uitgelegd (op 31 maart), wat er gebeurt op 21 april in Leeuwarden.
Als je dat leest in mijn site, dan is dat voldoende, maar vind je het van belang daar aanwezig te zijn, dan moet je mij dat vertellen voor 6 april....dan krijg je een gereserveerde plaats in de kerk van Leeuwarden.
Vader en MOEKE
LINK
janthijsdehaanmaandboek2017friesch-dagblad-en-jan-de-haan-2017.html
Van de hoofdredacteur KOOISTRA kreeg ik op 31 maart 2017 de exemplaren deel 1 en 11
geschreven door K.DE JONG OZN.
Uit deel 11 (1935-1971) met de TITEL:
GODS EER ZIJ'T MERK VAN AL UW WERK
Dit gedeelte uit het deel, dat handelt over de periode van de tweede wereldoorlog:
HOOFDSTUK 7
Wee de vreesachtigen...
Het eerst oorlogsjaar
Op 10 mei 1940, 's ochtends om half vier, viel het Duitse leger Nederland binnen.
Het Noorden van ons land kreeg daarbij te maken met de 'Erste Kavallerie Division', het laatste onderdeel (18.000 man) van het Duitse leger dat zich nog per fiets en te paard verplaatste.
De vele Friezen die verwachtten dat ons leger de Duitsers wel een tijdlang kon tegenhouden, werden zeer teleurgesteld.
Want reeds om tien uur 's ochtends kregen onze troepen bevel zich terug te trekken tot op de Afsluitdijk,
In de ochtend van de elfde mei reden de Duitsers Leeuwarden al binnen.
Nadat eerst in de stelling Wons tevergeefs geprobeerd was de Duitsers tot staan te brengen, lukte dat op 12, 13 en 14 mei wel in de kazematten van de vesting Kornwerderzand.
Toen al na vijf dagen oorlog Nederland capituleerde was dit voorwaar een bittere pil voor de 250 militairen die hier hadden gehouden.
Een capitulatie die trouwens voor veel Nederlanders moeilijk te verwerken was.
Niet alleen vanwege de te hoge verwachtingen die men had van de gevechtskracht van ons leger, maar ook door alle geruchten die de ronde deden, zoals over onmacht en verraad en over de landing van Engelsen in Rotterdam en in Harlingen (!).
Misschien nog wel het zwaarst te verteren was voor velen het bericht dat koningin Wilhelmina samen met het kabinet naar Engeland was vertrokken.
Algra schreef hierover in zijn memoires:
'Was het iets meer dan koppigheid, dat mijn vrouw en ik die middag (14 mei een grote wandeling maakten door de stad, allebei demonstratief met een Oranjeroset getooid'?
We praatten met allerlei slag mensen, en allemaal keken ze naar die rosetten, maar zeiden niets.
Behalve één, een man van gezag in onze kring.
Hij werd woedend om die strikken en kon zich nauwelijks beheersen, want het was een schande dat wij ons nog met Oranje tooiden.
Zijn zoon was op dit moment bezig het laatste stukje Friesland mee te helpen verdedigen, en de Koningin was er vandoor gegaan.
Dat had hij nooit van een Oranje gedacht '.
10 mei 1940 viel op een vrijdag en op deze dag verscheen het FD nooit.
De redactie maakte due dag de krant voor zaterdag die op 11 mei voor het grootste deel nog een 'gewone krant' was.
Slechts op de eerste pagina en verderop in de krant, in de rubriek 'Telegrammen'
stonden de eerste oorlogsberichten, waaronder de (nu) meest opvallende:
'Parachutisten geland bij Leiden, Zandvoort, Brielle, Hellevoetsluis.
Zij droegen Nederlandse uniformen.'(....)
'de telefoon mag niet worden gebruikt,
Het is streng verboden hem door derden te laten gebruiken'.
De rubriek 'Telegrammen' vermeldde het Tweede Legerbericht, met daarin :
'70 Duitse vliegtuigen neergeschoten.'
En:'En Nederlandse krijgsgevangenen door de Duitsers als dekking gebruikt.'
Algra schreef een hoofdartikel dat eindigende met:
'Leve de koningin.
Leve de Vrijheid'.
Verder schreef hij een meditatie naar aanleiding van psalm 91:2 :
'Ik zal tot den Here zeggen mijn Toevlucht en mijn Burg!
Mijn God op welken ik vertrouw!, waarin onder andere te lezen stond:
'Misschien is het niet mogelijk onze lezers verder te bereiken.
Laten wij dan ter harte nemen wat hierboven staat in de 91sten psalm'.
Het artikel eindigde met het zesde couplet van het Wilhelmus
'Mijn schilt ende betrouwen'/Sijt ghij o God mijn Heer!'.
Hiermee zette de krant een lijn uit die zij tot het eind van haar verschijning FD 17 mei 1941) zou volhouden geen hoofdartikelen over het verloop van de oorlog, maar met meditaties naar aanleiding van Schriftgedeelten om de lezers te bemoedigen.
12 en 13 mei waren Pinksterdagen, dus dan verscheen het FD sowieso nooit,
In de archieven werden geen nummers van 14 en 15 mei aangetroffen, dus moet worden aangenomen dat de krant van 16 mei het eerstvolgende nummer was.
Dit nummer begon begon met een bericht 'Aan onze lezers'.
Daarin werd gevraagd rekening te houden met de buitengewone omstandigheden.
'Wij hopen deze tijd door te kunnen gedragen door ons geloof, waarbij vrees ons niet mag bevangen'.
Het hoofdartikel van Algra in deze krant was weer een pastoraal stuk.
Nu er zo veel onzekerheid en verwarring was raadde hij aan:
Ga de Psalmen lrzen.
'In onze huiselijke godsdienstoefening moet het licht stralen dat nooit gedoofd hoeft te worden.
Laat ons gedrag getuigen van zelfbeheersing en waardigheid.
Laten we we voor waken dat onze kinderen wat er gebeur zien als. (...)
In plaats van te babbelen en te lanterfanten zouden zij moeten werken en zwijgen.'
Hoewel de krant wel een eigen overzicht gaf van de geveurtenissen van 10 tot 15 mei, voegde zij daarbij geen enkel commentaar, noch op het verloop van de oorlog noch op de vroegtijdige capitulatie.
Op 10 mei 1950, bij de tienjarige herdenking van de Duitse inval, schreef Algra in zijn krant:
'Zodra de vijand er was, heeft de hoofdredacteur strikte aanwijzigingen gegeven dat er geen enkele foto meer in ons blad mocht worden opgenoomen.
Met het doel alle portretten van Hitler en de overige misdadigers en alle reportages van oprukkende Duitsers buiten de krant te houden.
Die vroegtijdige capitulatie moet Algra zeer hebben geschokt, mede gezien zijn vertrouwen in ons leger in de maanden hieraan vooraf gaande.
Zijn zwijgen hierover was wel merkwaardig, maar in die zin wellicht te rechtvaardigen dat hij het moraal van zijn lezers niet teveel wilde beschadigen,
Het kon ook zijn omdat hij zich uiteraard realiseerde 'dat de vijand meelas'.
Pas op 23 mei zou Algra voorzichtig reageren,
De krant na 15 mei 1940
Meteen na de bezetting kregen de Leeuwarder hoofdredacteuren van de Duitsers de opdracht over te gaan tot de orde van de dag,
Aanvankelijk stelden de bezetters maar twee voorwaarden geen berichten over verplaatsingen van troepen en geen weerberichten.
In zijn memoires schreef Algra:
'Wij gingen gewoon door.
Wij maakten niet onze opwachting bij de bezetter, zoals de hoofdredacteur van het Leeuwarder Nieuwsblad haastig had gedaan, omdat men niet graag wilde, dat wat in moeilijke jaren was opgebouwd, door de Duitsers zou worden opgeruimd´.
In de volgende krant, zaterdag 18 mei, had Algra weer een algemeen verhaal waarin hij aangaf dat er vele vragen waren, maar ´wij moeten blijven bij Schrift en historie, dat zij onze bronnen´
En dat bracht hij hierna veelvuldig in praktijk artikelen over bijbelgedeelten en historische gebeurtenissen die onmiskenbaar actueel waren bij allerlei gelegenheden.
Met betrekking tot het vertrek van de koningin had hij op 20 mei een verhaal over de Franse nederlaag in Sedan (in de Frans/Duitse oorlog van 1870)±
De Franse keizer gaf zich over.
Deze was daarna geen keizer meer en kreeg door de Duitsers een kasteel als verblijfsplaats aangewezen. Het artikel eindigde met de retorische vroeg:
´Zouden wij graag willen dat wij over onze koningin in de krant lezen dat de Duitsers haar een kasteel als verblijfplaats hadden aangewezen?'
Dit laatst was een preludium op het hoofdartikel dat Algra op 23 mei publiceerde, een eerste reactie op alles wat er was gebeurd.
Hij vond dat het leger flinke steken had laten vallen.
'Verder weten wij niet wat er allemaal achter de schermen is gebeurd, we moeten niet op geruchten afgaan en daarom kunnen we nog niet oordelen over het vertrel van de koningin.'
De laatste zin van het stuk was:
'Als wij vanavond ons hoofd buigen tot het gebed, hebben we dan vrijmoedigheid om niet meer, zoals voorheen, te bidden voor onze koningin?'
Dit artikel werd door ruim twintig dag-en weekbladen overgenomen.
Alleen het slot, over het gebed voor de koningin, werd vaak weggelaten...?
Deze mening van Algra over het vertrek van de koningin verschilde sterk met die van vele andere mensen, met name sterk van die van Colijn, die zeet verontwaardigd over dit vertrek was.
Veel later, pas na de oorlog, gaf Algra voluit zijn mening over onze defensie in de meidagen van 1940.
Dat gebeurde toen hij sprak als eerste Kamerlid bij de behandeling van de begroting van de minister van Oorlog.
Hij hekelde daarin het feit dat er sinds 1918 eigenlijk constant bezuinigd was op de begroting van dit departement.
Ons leger heeft moeten vechten met een schreeuwend tekort aan materieel.
Wij hebben onze zuinigheid met bloed betaald.
Als voorbeeld vertelde Algra het volgende:
'In Wons was een stelling met houten kazematten, met aarde bedekt.
Inundatie werd een paar dagen voor de invasie aangevraags, maar geweigerd.
Men beschikte slechts over één enkel kanon.
Er was ook geen luchrafweer,
Gedurende maandenlange mobolisatie zijn de mannen niet één keer geoefend; er was nog nooit met scherp geschoten.
Het einde van dit alles was een snelle doorbraak van de vijand en paniek en ontbinding'
FD 27 februari 1947)
In 1953 veschreef Algra in een aantal hoofdartikelen in een hilarisch verhaal hoe slecht het gegaan was met de verdediging van het Noorden des lands op 10 mei 1940.
Een Nederlandse commandant die er desondanks in slaagde om zich ordelijk met zijn troepen terug te trekken op de Afsluitdijk, was door zijn eigen mensen beschoten.....(FN 27 april 1953)
Op 17 juni 1940 vergaderde het bestuur van de Provinciale Persvereniging, de uitgever van het FD, om zich erop te beraden hoe het nu verder moest met de krant.
Hoofdredacteur Algra wijdde er op die vergadering een beschouwing aan.
De kern daarvan was volgens de notulen:
'Taak en roeping moeten met getrouwheid worden volbracht en het contact met de lezers moet behouden blijven.
Zij moeten bemoediging en houvast hebben aan hetgeen zij lezen.
Algra wil brengen a. De Schrift en de Psalmen b. De lezers binden aan de historie en in het bijzonder aan de historie van het Oranjehuis c. De lezers op de hoogte stel nu er veel is dat met dezelfde intensiteit moet doorgaan.
Er moet naast de nodige voorzichtigheid ook zijn een betoning van moed.'
Voorzitter Mr. D. Okma betuigde namens allen de hoofdredacteur zijn waardering.
Hij maant wel tot voorzichtigheid en zelfkritiek.
Algra zal verder contact houden met zijn collega's Zijlstra van de Nieuwe provinciale Groninger Courant en Diemer van De Rotterdammer, hoofdredacteuren van andere regionale antirevolutionaire dagbladen.
Er zou flink moeten worden bezuinigd onder door minder dikke kranten te drukken.
Dagelijks vier in plaats van zes pagina's.
's Zaterdag acht in plaats van twaalf.
Twee historische lijnen
Bij de verdere ontwikkeling van de krant in deze periode zijn twee historische lijnen te onderscheiden.
De eerst houdt in wat er dagelijks in de krant te lezen viel.
De tweede betreft wat er achter de schermen gebeurde, op de redactie, in het bestuur, in het contact met de Duitsers.
In het hier volgende zal de eerste lijnen gevolgd.
Algra vatte in zijn memoires samen door welke overwegingen de redactie zich niet het leiden in haar houding tegenover de Duitsers.
'Het is een illusie, dat wij op den duur een conflict met de Duitsers kunnen vermijden; dat neemt niet weg, dat wij moeten proberen een beslissend treffen zo lang mogelijk te vermijden; maar in geen geval mag dit gebeuren door een aanpassing, waardoor we in een moeras terecht komen; het is onze plicht onze lezers zo lang mogelijk wat mee te geven, dat hun tot steun kan zijn, en dat ook als herinnering blijft hangen, als straks de krant is opgedoekt."
In dit kader en ingevolge de genoemde afspraak met het bestuur werd in de krant de hoofdmoot gevormd door de verhalen van de hoofdredacteur, die bij allerlei gelegenheden heel adequaat teruggrepen op 'Schrift en Historie'.
Meteen na de Bevrijding in 1945 verscheen een brochure ' Fries Dagblad getuigt.
Enkele artikelen uit 1940 en 1941 tijdens de bezetting'.
Zij bevatte een vrij volledig overzicht van Algra's artikelen, was niet in de handel en zal onder de abonnees zijn verspreid.
Eind mei 1940 stonden er nogal wat ooggetuigenverslagen in de krant van mensen die de oorlog van dichtbij hadden meegemaakt.
ook voorbeelden van de vele merkwaardige geruchten die de ronde deden.
Zoals een verhaal uit Opeinde (Smallingerland) waar men meende dat men de dijken door moest steken en daar al druk mee bezig was toen het bericht kwam dat het niet meer5 nodig was...
Algra wekte op tot een correcte, vooral niet slaafse houding tegenover de bezetter.
Zo verwonderde hij zich op 3 juni over dat de liberale burgemeester van Leeuwarden, buigend als een lakei, een Duitse Feldwebel bij het binnengaan van zijn kamer voor liet gaan.
Algra: 'De volgende keer sturen ze een Gefreiter'
Toen Rijkscommissaris Seyss Inquart in de Ridderzaal in Den Haad een soort troonrede had gehouden, gaf een deel van de Nederlandse pers hierop commentaar alsof het 'een echte troonrede was,
Algra: dat past niet. (FD 3 juni 1940)
Op 30 mei zette hij uiteen hoe de houding van de lezers moest zijn:
'Wij hebben onze nationale zaak te verdedigen.
Niet meer met de vuurwapenen, maar qwel door onze trouw, onze persoonlijke houding, onze fierheid en onbuigzaamheid.'
Eerder had hij al eens geconstateerd dat sommige burgers zich niet van hun beste kant lieten zien.
In een oorlog werd openbaar wie men werkelijk was.
De algemene terreur van Algra's verhalen was steeds:
We moeten ons verootmoedigen, maar wel op God vertrouwen.
Alles zal eens goed weer goed komen.
'Wij hebben bovenal de kerk des Heeren te dienen,
De ker is het bastion tegen alle aanvallen van de wereld.
Als wij in Gods kracht trouw zijn, dan is er ook in deze dagen nog hoop.'
Een goede manier om haar mening te verkondigen vond de redactie ook in het overnemen van stukken uit andere kranten of het publiceren van toespraken waar men het zeer mee eens was.
Zo werd op 17 juni een zeer koningsgezinde toespraak opgenomen van de burgemeester van Wymbritseradeel, S. van Haersma Buma.
Toen eind juni de verjaardag van prins Bernhard naderde, kwam van de bezetters het dringend 'verzoek' niet overdag te vlaggen.
Algra reageerde hier op 37 juni op met een prachtig spottend stukje:
'En de NSB dan op hun landdag in Lunteren?'
En, om nog extra zout in NSB-wonden te wrijven, 'waarom daar ook geen Russische vlaggen.
(Hitler had met de eens zo gehate bolsjewieken in 1939 een niet-aanvalsverdrag gesloten.)
Die verjaardag op 29 juni werd overal in het land demonstratief gevierd met het dragen van anjers.
Op die dag schreef Algra in zijn krant:
'Het belangrijkste bij een verjaardag is het gebed.
Ook voor het prinselijk gezin.'
Op 31 augustus ( de verjaardag van koningin Wilhelmina) verboden de Duitsers 'alle demonstraties ten gunstig van het Oranjehuis, dat de oorlog tegen het Groot Duitse rijk blijft voortzetten'.
Algra schreef een meditatie in het FD eindigen met 'Maar de Heer zal uitkomst geven' (psalm 42:5)
Heel anders dan tijdens de eerste Wereldoorlog (toen was ons land neutraal) was de berichtgeving over het verdere verloop van de oorlog in het FD bepaald niet uitvoerig.
Steeds werd ook duidelijk vermeld wanneer (verplichte) berichten uit Duitse bron kwamen, of uit neutrale bron, zoals uit de VS of de Scandinavische landen.
Veel lezers van de krant zullen weinig geloof aan de Duitse berichten hebben gehecht daar zij, luisteren naar Engelse zenders luisterde, en dus (ook) veel mee wist dan er in zijn krant stond?
Of ook, om niet meer te huilen met de wolven in het bos?
Regelmatig werd er melding van gemaakt wanneer Engelse bommen ergens in ons land waren gevallen.
Deze berichten waren opzichtig eenzijdig, daar er steeds alleen maar melding werd gemaakt van schade aan burgerdoelen en van burgerslachtoffers.
Verder 'zou er niets zijn geraakt'.
Toen Seyss Inquart op 1 juli 1940 een bezoek aan Friesland bracht, schonk het FD daar geen enkele aandacht aan.
Colijn in Leeuwarden
Begin juli 1940 liet Colijn van zich horen door publicatie van de zeer de aandacht trekkende brochure 'Op de Grens van Twee Werelden'.
Op 1 juli publiceerde het FD een uittreksel, ontleend aan De Telegraaf .
Het slot daarvan luidde:
'Hoe de oorlog ook eindigt, op het vasteland zal de invloed van Duitsland voortaan overheersend zijn.
Wat moet Nederland nu doen, aannemende dat er in het door Duitsland geleide Europa plaats is voor een zelfstandig Nederland?
Meewerken of afwachten?'
Colijn koos voor het eerste.
Maar wat kon het volk dan nu doen om het behoud van een zelfstandig Nederland onder Oranje, en dus het behoud zijner geestelijke vrijheden, te bevorderen?
Colijn wist nog geen antwoord.
De leiders van de politieke partijen zouden bij elkaar moeten komen om een eenparig antwoord op te stellen,
Op 4 juli attendeerde Algra de lezers van zijn krant nogmaals op dit geschrift en beval het ter studie aan.
Daar voegde hij (als een soort voorbehoud) zich toe:
'Uitgaande van het toekomstig herstel van onze nationale vrijheid, waarbij wij niet in de oude fouten vallen, maar wel om onze oude kracht en glorie te herstellen door opnieuw te beginnen met Oranje en dus met onze geestelijke vrijheid.'
Erg positief klonk Algra's aankondiging van de brochure niet:
'slechts' ter studie aanbevolen met daarbij een voorbehoud- 'herstel van onze nationale vrijheid, te beginnen met Oranje.'
Algra had namelijk nogal wat kritiek op de brochure.
Colijn ging ervan uit dat in de situatie zoals die zich toen had ontwikkeld- Amerika neutraal, Rusland in een non-agressiepakt aan Duitsland gebonden-Engeland nimmer de oorlog zou kunnen winnen.
En dus dus zou er , volgens Colijn, een compromisvrede moeten worden gesloten waarbij Duitsland op het Europese continent een leidende rol ging spelen.
Nederland moest in die nieuwe constellatie een plaats houden onder Oranje.
Algra uitte zijn kritiek echter niet in het FD maar verwoordde die in een brief aan Colijn.
Hij schreef daarin onder andere:
'Tijdens de strijd moeten we de uitslag niet proberen te voorspellen.
En honderden van onze mannen vechten nog.'
Later in zijn memoires, wetende hoe een dubbeltje op zijn kant de geallieerde overwinning in Normandië (in 1944) was geweest, gaf hij alsnog toe:
'Het beeld van Colijn was juist, de conclusie was juist.
Maar toch....
Op 20 juni 1940 had Algra immers nog in zijn krant geschreven:
'Engeland staat nu alleen.
Het zal alles doen om hulp van buiten te krijgen.
Rusland?
Niet te verwachten.
Die hulp kan ook alleen maar defensief zijn.
Daarom gaat de volgende fase niet over Engelands aanval maar over Engelands verdediging.'
Uit eigen waarneming in die tijd herinner ik mij nog dat er in die zomer bij de mensen in bezet Nederland nog geen enkel zicht op was dat de Verenigde Staten aan de oorlog zouden deelnemen, noch dat Duitsland Rusland zou binnenvallen.
In de Sneinspetiele van 6 november 1965 stond een lang stuk over Colijns brochure.
Daarin werd ook vermeld dat Drees destijds aan Colijn had gevraagd welke consequentie hij zou trekken uit zijn pessimistische beschouwingen.
Het antwoord luidde:
'Tijdens de bezetting geen.'
En dat was voor Drees voldoende.
Maar de ARP vond destijds de publicatie van de brochure niet opportuun en ook schadelijk.
Daarna en daarom ging de AR-leider een sprekerstournee door het land houden, die veel bezoekers trok.
Op 28 augustus 1940 zou Colijn samen met de chu er mr. R. Pollema komen spreken op zo'n toogdag van de ARP en de CHU samen in Leeuwarden.
Het was er één van een serie die begonnen was in Apollahal in Amsterdam.
Algra vroeg nu in zijn brief Colijn niet te spreken in de trant van zijn brochure, want dat zou slecht vallen bij de Friezen.
Je zou kunnen zeggen:
Colijn had misschien (tijdelijk) wel gelijk, maar hij mocht het (ook) van de Friezen niet krijgen.
De vrij algemene mening onder de bevolking, met nam bij de AR-achterban, was dat Duitsland op den duur de oorlog zou verliezen, hoewel er zeker in 1940 nog geen enkel feit waarop men zo'n verwachting zou kunnen baseren.
Colijn heeft maar zeer ten dele aan Algra's verzoek voldaan.
een citaat uit zijn rede:
'De nuchtere werkelijkheden leert ons dat Frankrijk voor een tijd die een mens kan overzien als grote mogendheid op het vasteland van Europa is uitgeschakeld en dat door Duitsland op dat vasteland een overheersende positie zal worden ingenomen waarvan de zuigkracht op een weer vrij en onafhankelijk geworden Nederland zich sterk zal doen gevoelen.'
Anders dan in zijn brochure vond hij echter dat er tijdens de bezetting geen activiteiten moesten worden ondernomen ter wijziging van ons staatsbestel (FD 28 augustus 1940).
Het was een zeer geslaagde toogdag waar het FD zeer veel aandacht aan besteedde.
Er waren 13.000 bezoekers.
Die kregen van tevoren al de tekst van de toespraken uitgedeeld, om een verbod van publicatie door de bezetters te ontlopen.
Er kwamen ook Duitsers luisteren.
Die werden luidruchtig door Moethoen welkom geheten, zodat iedereen kon weten dat zij er waren (FD).
Algra onthield zich van elk commentaar op de rede van Colijn....
Deze bouwde hierna een ondergrondse organisatie van de ARO op.
In Friesland namen daar onder andere aan deel mr.J. Algera en A, Algra uit Leeuwarden, ds. A.J. van Dijk (Koudum), M. Knol (Sneek), ds A .Mollema (Oosterwolde), J. Timmermans (Dokkum) en P. Wijbinga (Drachten)
De CHU en de ARP
De relatie tussen de ARP en de CHU in Friesland veranderde onderr invloed van de bezetting radicaal.
Ter gelegenheud van genoemde toofdagen werd een Contactcommissie van vertegenwoordigers vanbeide partijen gevormd.
Algra was er erg blij mee.
Over de samenwerking ter gelegenheid van de toogdag in Leeuwarden schreef hij:
'Wij zijn als Transvaal en Oranje Vrijstaat.
Wij worden 'e'n Zuid-Afrika als straks de nacht wijkt.'
Een gevolg van die samenwerking was dat er regelmatig stukken uit de CHU-bladen,De Nederlander en Land en Volk , in het FD stonden.
Op 18 september was een stuk uit laatstgenoemd blad overgenomen waarin zelfs heel positief over Colijn werd geschreven e waarin Kuyper, De Savornin Lohman en Hoedemaker in één adem als voorvader werden genoemd.
'Bien étonnés de se trouver ensemble!'
Op 8 oktober 1940 kwam de samenwerking met de CHU opok ter sprake op een bestuursvergadering van de Persvereniging.
Afgesproken werd daar om het FD één keer in de veertien dagen te doen toekomen aan de abonnees van Land en Volk.In het nummer komt een meditatie plus een artikel met een politieke strekking.
De Nederlandse Unie
Eind juli 1940 werd de Nederlandse Unie opgericht waarbij zich in vrij korte tijd niet minder dan 800.000 personen aansloten.
De oprichters waren I. Enthoven, hoofdcommissaris van politie in Rotterdam, J. Linthorst Homan, Commissaris van de Koningin in Groningen en J. E. de Quay, hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool in Tilburg, het zogenaamde Driemanschap.
Hun balangrijkste motieven waren een vertegenwoordiging bij de Duitse overheid; voorkomen dat het land aan een soort NSB-regering zou worden overgedragen; zich ontdoen van een aantal feilen zoals de hokjesgeest (het langs elkaar heen leven en het veel te grote aantal partijen) en daardoor volgens hen krachteloze democratie.
Op 29 juli leverde Algra zijn eerste commentaar.
Hij waardeerde in eerste instantie de bedoelingen, want het gevaar bestond dat anders de NSB zich tot tolk van het Nederlandse volk zou maknen.
Toen er echter neer bekend werd over de uitwerking van het program van de Unie, nam Algra's kritiek al snel toe.
Zo op 'sectarisme' , Bijvoorbeeld christelijke organisatie en ook alle jeugdorganisaties bij elkaar wilde voegen.
Veel mensen hadden adhesie betuigd, omdat de NSB dan niet meer alleen aan het woord was.
Algra schreef echter: 'Wij volgen geen grijze vanen', daarmee professor K. Schilder citerend.
Op 15 augustus 1940 constaterend hoofdredacteur dat de aap uit de mouw was.
De Unie vond dat ieder die zich aansloot, afscheid zou moeten nemen van zijn eigen politieke partij.
Met afgrijzen constateerde hij dat desondanks de RKSP haar leden had aangeraden de Unie te volgen.
Op 8 augustus schreef hij±
´De mannen van de Unie missen blijkbaar het historisch besef en de principiële
scholing die hen in staat moeten stellen leiding te geven aan het Nederlandse volk.
Met Fransen en algemeenheden kan men wel tijdelijk enthousiasme wekken, maar men kan er geen leiding meer geven.
Daar is meer voor nodig.´
De Nederlandse Unie had voor Algra afgedaan.
Collaborateurs
Veel aandacht schonk Algra ook aan mensen die met de Duitsers heulden of van twee walletjes wilden eten.
Bijvoorbeeld Willem Mengelberg, de bekende dirigent van het Concertgebouworkest.
Deze was, zo meldde het FD op 5 juli 1940, tijdens de capitulatie in Duitsland.
Hij had die met champagne gevierd en daarbij verklaard
´Het is werkelijk een groots uur.
Europa komt in nieuws nieuwe banen,
(....) Ik ga naar Holland terug.
Holland heeft mij nodig.´
Algra vond dat een deerlijke vergissing.
´Holland heeft mannen nodig die waardig en sterk in deze tijd de nationale eer hoog houden.
Geen mannen die precies het tegenovergestelde doen.
´Regelmatig haalde hij voorbeelden aan uit de Franse tijd (1795/1813) om ´foute mannen´ aan de kaak te stellen.
Zoals Rutger Jan Schimmelpenninck die collaboreerde met de Fransen en Van Maanen die zowel minister was onder de Fransen en daarna nog jarenlang onder koning Willem 1.
Het meest hekelde hij echter de vreesachtigen.
In een meditatie over Openbaringen 21:9:
´Maar de vreesachtigen, hunner is de poel die brandt van vuur en (sulfur´FD 13 juli 1940).
Het FD keerde zich ook tegen de meer door de Dyuitsers gepropa]geerde Winterhulp/collecte.
Het deed dat indirect door zich te keren tegen het vroegere SDAP-blad Het Volk nu onder de opgedrongen leiding van de NSB´ere Rost van Tonningen.
Deze bepleitte daarin, met het oog op de Winterhulp, het verbieden van diaconale hulp.
Algra reageerde hier zeer kritisch op.
Daarbij kon hij het niet laten op te merken dat de vrijzinnigen eigenlijk altijd al voor staatsradio waren geweest, zodat zij zich er nu moeilijk tegen konden verzetten.
Tot verbazing van Algra leken de Duitsers er aanvankelijk geen bezwaar tegen te hebben dat hij zich flink afzette tegen de NSB´ers.
Op 19 september 1940 publiceerde hij een uitermate fel artikel over hen, waarin hij onder andere schreef:
Iedere NSB-er wéét dat het overgrote deel van het Nederlandse volk een diepe afkeer koestert jegens deze beweging.
De weinigen die Mussert volgen, staan tegenover de velen die met hun ganse hart neen zeggen.
De NSB wéét dat,
Vij weet dat na die tiende mei die afkeer is verdubbeld.´
Algra hield na deze publicatie zijn hart vast.
Maar er gebeurde niets, schreef hij in zijn memoires.
Daarbij vermeldde hij zelfs:
'Tien éénmaal door een misverstand er geen hoofdartikel in de krant stond, kwamen mensen uit meer dan één dorp op de fiets naar Leeuwarden om te kijken of ze mij misschien hadden opgepakt.'
Op 23 december 1940 stond het volgende bericht in het FD:
'Onder grote belangastelling is op 21 december- de dag van de midwinter zonnewende- in het gemeentehuis te Hilversum het huwelijk gesloten tussen mr. M. Rost van Tonningen en mej. Fl. S. Heubel.
Vooral veel NSB- autoriteiten getuigden van hub belangstelling , o. a. ir.Mussert.
'Het bruidspaar schreed door een haaf van jeugdstormers naar binnen en werd door de aanwezigen met de nationaal-socialistische groet verwekjond.
De bruid was voor dit Germaanse huwelijk gekleed in een lang wit toulet, terwijl zij aan een collier het oude Germaanse zonnewendeteken op de borst droeg,
De bruidegom was in het uniform der NSB.
'De lezers van het FD zullen wel door hebben gehad hoe deze publicatie was bedoeld....
Algra wijdde ook een aantal kritische artikelen aan de standpunten van deVU- historicus prof. dr. A. A. van schelven die lid was geworden het Nationaal Front van Arnold Mijer en die de Nederlandse staat samen net grote delen van België wilde omvormen tot Groot Nederland, waarbij zelfs de Walen een groot deel van hun land zouden moeten verlaten.
Algra noemde dit idee het product van een romantische staatsleer en een eenzijdige biologische opvatting van het wezen van van een volk (FD 23 september 1940)
De Friese beweging
Op de vierde dag van de oorlog, nog voor de caputilatie, ging de Duitse professor dr, Arend Lang in de Huizumerlaan in Leeuwarden op bezoek bij dr. G. A. Wumkes, een voorman van de Friese Beweging nu haar grote kansen kreeg.
Hij vertelde er niet bij dat hij ook ss-officier was met de opdracht de situatie in Friesland te bestuderen.
Toen Lang vertrokken was kwam zijn buurman aan de Huizumerlaan, Hendrik Algra, hem vertellen dat Langs voorstellen van een vijand kwamen en erop ingaan dus landverraad betekende.
Maar op dezelfde manier als zogeheten 'Groot-Nederlanders"
iets van de Duitsers verwachtten, dat deden dat ook sommige leden van de Friese Beweging.
De bezetters kwamen hen een stuk verder tegemoet in hun verlangen dan 'De Haag' tot dusverre had gedaan.
De besturen van de verschillende Friese Selskippen sloten zich voor verdere actie aaneen en benoemden een driemanschap, E. B. Folkertsma van de 'christelijken', ds J. J. Kalma van de 'neutralen', terwijl de derde, R. B. Sybesma, van de 'fascistische kant;'was, die als prioriteit had 'de volks gemeenschap'en het zuiver houden van het ras,
Algra, die ook redacteur was van het blad van het Kristlik Frysk Selskip, gaf op 22 augustus 1940 in zijn krant als zijn mening dat de Friese Beweging zich nu zou moeten beperken tot activiteiten op het gebied van de Friese taal.
De andere activiteiten zou zij moeten laten rusten.
In de krant van 4 september stelde hij genoemde Sybesma op felle wijze aan de kaak.
Deze verliet na korte tijd het driemanschap.
Het tweemanschap dat overbleef had toen wweinig krediet meer bij de bezetter.
Het Friese nieuws
Een vraag die ook gesteld moet woreden is wat het FD berichtte over de invloed van de oorlog op het leven in Friesland.
Daarvan las men eigenlijk maar weinig.
Dat leven ging in het eerste oorlogsjaar toch nog in veel opzichten zijn gewone gang.
Natuurlijk waren er veel berichten over de oorlog zelf, maar daarnaast waren er al spoedig weer de kleine berichten uit de provincie, het vergadernieuws, de berichten over 'Kerk en School'.
Wel was er veel minder politiek nieuws.
De Provinciale Staten en de Gemeenteraden vergaderden nog wel, maar het leek wel of daar nauwelijks meer'politiek werd gedreven'.
Na 10 mei 1940 werd er ook praktisch geen commentaar meer op geleverd.
Het enige waar Algra wel over schreef waren de pogingen, ondernomen in het kader van de eenheidsstreven van de Nederlandse Unie, om alle boeren (weer eens te bewegen lid te worden van de Friese Maatschappij voor Landbouw, die hij fel bekritiseerde.
Drie vaste bestanddelen bleven.
D. Jaarsma uit Anjum schreef praktisch elke week zijn aan zijn Waarde Neef', voorzichtig algemeen gestelde stukken van meditatieve aard.
Hij ging ze op den duur ondertekenen met J. te A.
Ook de Landbouwrubriek van J. de V(ries) uit Metslawier bleef verschijnen, evenals het 'Praethoekje for de Fryske Bern' van Master Bokke (De Haan).
Wat steeds aan de de oorlog herinnerde was de waarschuwing in grote letters rechtsboven op pagina 1 die lange tijd in de krant stond:
'Denk eraan niet alleen des avonds maar ook des morgens te verduisteren.
"Dat was ook daarom urgent, omdat na 10 mei in ons land de Midden-Europese zomertijd was ingevoerd.
Op 24 oktober 1940 beklaagde Algra zich erover, want daardoor was het soms 's ochtends tot bijna tien uur donker.
In verband met die verduistering stond op 10 december 1940 het volgende verzoek in het FD met als kop:
'HELP DE POST 'S AVONDS UW HUIS VINDEN'.
(Er waren nog steeds drie postbestellingen per dag!)
Ondanks de verduistering gaan de bestellingen des avonds zoveel mogelijk gewoon door.
De brievenbestellers hebben echter in vele gevallen moeite de woningen der geadresseerde te vinden.
Daarom wordt een dringende oproep op het publiek gedaan de post te helpen door huisnummers, huisbel en brievenhuis met witte of lichtgevende verf kenbaar twe maken.
Witte verf is ook in de diepste duisternis nog zeer zichtbaar.'
De duisternis veroorzaakte af en toe dat mensen in het donker te water raakten en verdronken.
Ook verband met de oorlog had het verbod om een vlieger op te laten, dat op 10 september 1940 in de krant stond, evenals het verbod op het afsteken van vuurwerk bij de jaarwisseling 140-1941.
En dan was misschien wel het belangrijkste nieuws in de krant voor veel mensen het 'Distributienieuws' dat aangaf welke bronnen voor welke producten geldig waren en hoeveel je op elke bon kon krijgen.
In de loop van de oorlog, toen veel mensen steeds minder geloof hechtten aan wat er allemaal in de nog verschijnende kranten stond, was dit wellicht voor velen de enige reden om nog een krant te lezen.
Plus het 'Kerknieuws' misschien.
In die rubriek kon men ook lezen:
'Wegens broodgebrek bij het vieren van het Heilig Avondmaal worden daarvoor broodbons ter beschikking gesteld'.
Varia
Enig nader inzicht in de situatie en de berichtgeving daarover kunnen ook de volgende knipsels geven.
29 mei 1940.
Vreemde man (door HA.)
een vreemde man nam plaats in een stoel op het redactiebureau.
Hij scheen er bekend en toch was er iets vreemds aan hem.
Zijn naan.
Er kwam een oude rot op het bureau en die zei:
'Goedemorgen, Canteclaer.'
De aangesproken keek vechtlustig.
Toen keek keek een soldaat om de hoek en zei 'Hallo', Kuchje'
De aangesprokene salueerde.
Later keek een kind door het raam en juichte :
'Dêr is Master Bokke'.
De man in de stoel glimlachte.
Toen ging hij aan het werk.
Het oud-gewende werk.
Een frontsoldaat was teruggekeerd.
Dus Kuchje was De Haan.
Nog eens gelezen.
Wie zou hem hebben vervangen?
29 augustus.
Tijdens een meeting van de Oost-Gelderse Jeugdverenigingen is meegedeeld dat prof.dr. K. Schilder aan zijn voornemen de meeting toe te spreken geen gevolg kon geven wijl hij naar (de gevangenis in() Arnhem is overgebracht.
Met ontroering doch kalme waardigheid werd van dit bericht kennis geniomen,
Uit:
Chr. Sociaal Dagblad.)
9 oktober 1940.
OPEINDE (SM.)
Dat het thans niet geraden is om aardappelen en verdere wintervoorraden onnnodig langer op het land te laten blijven, blijkt wel uit het feit, dat in de laatste dagen kleinere en grotere hoeveelheden hier en in de omgeving zijn gestolen.
23 november 1940,
EEN GOEDE TIJDING.
Rinsumageest.
Heden bereikt de fam. Koolstra alhier het tot blijdschap stemmende bericht dat hun M. Koolstra zich gezond en wel in het buitenland bevindt.
Na den 10den mei had de familie geen enkel levensteken van hem ontvangen,
De familie verkeerde al lange tijd tussen hoop en vrees.
Via het Rode Kruis ontving men een eigenhandig geschreven bericht dat een reis van vele maanden had genaakt en dat de oorzaak is van grote blijdschap bij de fam. Koolstra en niet minder bij de verloofde en de vrienden van de reeds bijna verloren gewaande M. Koolstra.
Het FD en de Duitsers
Nu komt aan de orde wat in het begin van dit hoofdstuk de tweede beleidskijn werd genoemd:
Wat er achter de schermen bij het FD gebeurde.
Uit tal van berichten konden de lezers van het FD opmaken dat de bezettende macht bezig was zowel de radio als de pers volledig in haar greep te krijgen.
Wat de radio betreft gaf het FD daarop, zolang Algra schreef, regelmatig een zeer kritisch commentaar.
noot voor redacties
niet voor publicatie no. 446
_______________________________________________________
's gravenhage, 27 mei,- de press-abteiliung deelt mee,
dat het dnb-bericht omtrent den ondergang van "Bismarck""
Wel op de frontpagina mag worden gebracht maar niet in grooter
opmaak dan een kolom.
gelijktijdig moet het bericht omtrent den te verwachten terug-
tocht van de engelse troepen op kreta in 2-koloms iomaak gebracht
worden.
a.n.p. den haag.
einde noot voor de reactie
niet voor publicatie
______________________________________________________
Instructie van de bezetter aan de krantenreactie van 27 mei 1941,
verspreid via de ANP- telex
De uitgezette beleidslijn hoe zich als krant op te stellen tegenover de Duitsers (zie aan het begin van dit hoofdstuk) leidde volgens Algra tot een soort guerrrilla tegen de bezetters.
En ook tegen hen, 'die naar onze nebibg de bezetters ter wille waren dan geoorloofd was'.
P. Wijbinga, die na de oorlog chef-redacteur van het FD werd, heeft in zijn dridelig werk over de vezettingstijd in Frieslab een apart hoofdstuk gewijd aan de belevenissen van de krant in de jaren 1940-1941, waaruit hier het een en ander wordt ontleemd.
Ook Algra schreef erover in zijn 'Mijn werk/mijn leven'.
Na de oorlog publiceerde redacteur J. de Haan een boekje met als titel Niet geknecht met als ondertitel 'Het Friesch Dagblad in conflict met de Nazi's, een persoonlijk relaas'
In Friesland was dat een zekere Weidlich die het al spoedig op het FD, met name op Algra, gemunt had.
NSBérs die de krant onder ogen kregen, waren de Duitsers erop hoeveel schade de krant 'de nazi-zaak' berokkende,
Eén van hen las het FD en gaf elke dag aan de Duitsers door welke passages aan 'de zaak van de nazi; s afbreuk deden'.
Er was Alfred Reinberger was leraar aan de MTS in Leeuwarden en een felle tegenstander van Hitler.
Hij ontmoette Algra af en toe in het Fries Museum en in een stil hoekje daar vertelde hij hem dat hij door de Duitsers werd gebruikt als vertaler van Algra's artikelen.
Deze ging intussen rustig verder met zijn stukken te schrijven.
Dat moest natuurlijk op een conflict met de Duitsers uitlopen.
De druppel die de emmer deed overlopen was een artikel van Algra over 'De taak der Friese Beweging' (FD 9 januari 1941),
Hij kapittelde daarin de mensen die een houding aannemen van 'Hier sta ik, ik kan ook anders', waarbij hij aangaf dat Mussert er ook zo één was.
Hij toonde dat aan met een artikel uit het (beruchte() Duitse naziblad Der Stürmer.
Zulke opportunisten moesten echter uit de beweging 'worden gezwaveld', volgens Algra: 'Moarnspraet en jounspraet moatte strike'.
Friese NSB-er waren woedend en namen contact op met de Duitsers.
Het gevolg was dat Algra bij Pressereferent Weidlich moest komen.
Hij verklaarde dat hij had gedacht en 'goede beurt te maken'door Der Stürmer te citeren, toch een gezaghebbend blad.
Helemaal niet, vond Weidlich.
Hij zou zich schamen wanneer zijn vrouw het onder ogen zou krijgen.
Maar hij had Algra ook allang door, zei hij en wist heel goed dat, wat deze over de Assyriers en de Fransen schreef, voor hem en de zijnen bedoeld was.
Daarom mocht Algra alleen aan de krant verbonden blijven wanneer hij geen letter meer over politiek zou schrijven.
Deze antwoordde dat hij daarvoor juist was aangesteld en niet anders kon en mocht schrijven dat hij had gedaan.
Weidlich antwoordde dat hij het dan zelf maar moet weten, maar als het zo doorging, moest hij ingrijpen.
Nog dezelfde avond (18 januari 1941) sprak Algra met het bestuur.
Hij deelde daar mee 'dat de aandacht der D.A. zodanig op het Friesch Dagblad is gericht dat hij niet langer kan doorgaan met schrijven'
ij heeft het bestuur per brief bericht dat hij voornemens is zijn werk als hoofdredacteur te beëindigen. D.A zal gestaan hedden voor 'Duitse Autoriteiten', wat om veiligheidsredenen niet voluit in de notulen werd vermeld.)
Op dezwe vergadering waren op één na alle leden van het bestuur en alle leden van de Commissie van Toezicht aanwezxig.
Voorzitter D.
Okma vroeg allen om hun mening.
En dan staat er in de notulen:
'Men is algemeen van oordeel, dat het werk van het Friesch Dagblad moest worden voortgezet om daardoor het contact met onze mensen te bewaren en te voorkomen dat deze worden overgeleverd aan de neutrale pers.
De voorzitter de conclusie samenvattende heeft het gevoel dat we op weg zijn naar onze eigen begrafenis en dat het thans nog meer een kwestie is van even te kunnen doorgaan met de uitgifte van het blad.
Wanneer we ons moeten instellen op een langere duur zouden we beter doen thans reeds te stoppen met de uitgifte."
Na enige aarzeling werd besloten (nog) niet te stoppen terwijl chef-redacteur De Haan met de leiding werd belast.
Op 18 januari 1941 stonden de laatste stukken van Algra in het FD.
Eerst nog een pleidooi dat er op een centrale plaats in Leeuwarden een monument voor de gevallenen diende te komen 'waar het volk zijn ernstige taal van liefde en dank en trouw elke dag zeggen kan; .
En verder een meditatie over psalm 97 vers 2:
'Wolken van donkerheid zijn rondom Hem.
Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van Zijn troon.
Hij komt om 'aard te richten/de wereld in gerechtigheid/Al 't volk daar 't wreed geweld moet zwichten'wordt in rechtmatigheid geleid.'
Maar al te duidelijk voor de lezers!
Op 23 januari 1941 opende het FD met de volgende MEDEDELING:
'Aan onze lezers wordt meegedeeld dat onze hoofdredacteur de heer H. Algra, zijn hoofdredacteurschap heeft neergelegd.
Het Bestuur, zij het met groot leedwezen, heeft zijn ontslagname moeten eerbiedigen
Namens het Bestuur, D.Okma
In dezelfde krant stond een lang hoofdartikel van De Haan over 'Voorttrekken' met als aanvangswoorden: Sluit de gelederen om de standaard van Gods Woord.
Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken'
Ook werden geciteerd de teksten van twee in die tijd veel gezongen liederen:
'Nooit kan 't geloof teveel verwachten ' 'Gods Woord houdt stand in Eeuwigheid'
Daar was voor de lezers van de krant geen woord Frans bij.
Voor de Duitsers trouwens ook niet.
De Haan moest bij Weidlich op het matje komen, op 25 januari 1941, samen met voorzitter mr.D.H.OIkma.
Het liep met een sisser af.
Maar besloten werd wel dat De Haan voorlopig geen hoofdartikelen meer zou schrijven, alleen meditaties.
Het Friesch Dagblad van 23 januari-17 mei 1941
Ondanks het vertrek van de hoofdredacteur gaf de krant indirect nog wel commentaren, namelijk door het overnemen van stukken van bevriende bladen zoals Timotheus en De Nieuwe Provinciale Groninger Courant.
Ook bleef D. Jaarsma zijn in zeer algemene termen gestelde, ouderwets-vrome commentaren schrijven.
En er waren regelmatig niet ter ondertekende stukken ter ondersteuning van de eigen identiteit, die zo op het oog weinig met de oorlog te maken hadden.
Opmerkelijk was een artikel tegen het oprichten van gedektekens voor gevaleenen.
Daar kon men beter meer wachten tot het vrede was, want anders dreigde versnipperde.
Ondertekend door O(kma)? (FD januari 1941)
Het belangrijkste nieuws van die winter betrof de Elfstedentocht.
Had de krant op 24 december 1940 gemeld dat, gezien de oorlogsomstandigheden, het er wel niet van zou komen, op 6 februari 1941 werd er toch weer een tocht gehouden.
Bauke de Jong schreef de verslagen.
Eerst in de krant van 6 fevruari van de start om 5.45 u. richting Dokkum tot en met de aankomst om 10.25 van de latere winnaar Auke Adema in Bolsward.
Op 8 februari kon men lezen over de aankomst van deze 'sterk gebouwde transportarbeider uit Franeker'.
Uit de berivchtgeving over de oorlog bleek steeds duidelijk dat de krant onder vcensuur van de Duitsers stond.
Zo werden elke dag de (zeer eenzijdige) Duitse en Italiaanse legerberichten opgenomen,
Verder las men af en toe berichten als het volgende:
'8 maart 1941.
VONNIS VOLTROKKEN.
Een Jood, die te Amsterdam biljetten waarin tot staking werd opgewekt, aanplakte, werd op heterdaad betrapt en gevangen genomen.
Door het krijgsgerecht te Amsterdam werd hij ter dood veroordeeld.
Het vonnis is donderdagmiddag met de kogel voltrokken.'
De lezers zullen ongetwijfeld in de gaten hebben gehad dat dit toch niet 'normaal' was.
Enigszins in verwarring zullen zijn gebracht door de volgende verklaring van oud-premier De Geer, opgenomen in de krant van 24 februari 1941:
'Van verschillende zijden is mij gevraagd naar de betekenis van mijn terugkeer naar Nederland.
In antwoord hierop kan het volgende worden gemeld.
Mijn natuurlijke plaats is nu aan de zijde van mijn echtgenote en te midden van mijn volk welks lief en leed ik ook in deze tijd wil delen.
Dit is de enige betekenis van mijn terugkeer.
Het is mijn voornemens mij van alle politiek te onthouden en slechts als een vergeten burger te leven.'
Op 15 maart verscheen het FD zelfs nog in een enigszins nieuw gewaad, een betere technische uitvoering en een iets grotere letters.
De achtergrond hiervan is niet duidelijk geworden.
Ook kwamen er weer foto's in de krant, waaronder nogal wat die propaganda maakten voor de Duitsers.
Op 17 april 1941 bestond de (grote) gereformeerde jongelingsvereniging te Anjum 75 jaar.
Als Spreker nodigde men niemand minder dan Colijn uit.
En deze kwam!
Hoewel hidstorici vermelden dat het een besloten bijeenkomst betrof stond er een verslag van zijn rede in het FD.
DeAR-leider deed geen politieke uitspraken maar hield een 'bijbelde tioespraak'waarin hij opwekye voort te gaan in de lijn van Groen.
Verder leek de krant toch nog steeds in zekere zxin haar gewone gang te gaan.
Met het kleine nieuws uit Friesland, veel verslagen van vergaderingen van plaatselijke verenigingen.
Van gemeenteraden ook, hoewel die veel korter waren dan vroeger.
Het einde
Op 20 augustus 1940 had het FD al bericht over de oprichting van een Nederlands Verbond van Journalisten.
Dat gebeurde door de Raad van de Voorlichting van de Nederlandse Pers-een NSB-organisatie.
'Vreemd,' zo kon men in het FN ;rezen,'er is toch al een Nederlandse Journalistenkring waar iedereen lid van is.
'Ook de redacteuren van het FD.
Het FD kwam door de oprichting van dit Verbond in de problemen, omdat ieder die het beroep van journalist wilde uitoefenen, verplicht zou worden er lid van te worden,
Het bestuur sprak hier op 20 november 1940 over.
In het gebouw voor Christelijke Belangen in Leeuwarden, waar men bijeen kwam, was toevallig ook dr. H. Colijn aanwezig.
Op verzoek woonde hij een tijdlang de vergadering bij waarbij hem om advies werd gevraagd over deze zaak.
De oud-minister president verklaarde het volgens de notulen 'te betreuren dat de christelijke pers niet één lijn had getrokken in dezen.
Hoewel ook hij in de toekomst moeilijkheden vreesde adviseerde hij toch een afwachtende houding aan te nemen alvorens een beslissing te nemen over het al of niet verschijnen van ons blad.'
Op 25 november vergaderde het bestuur opnieuw, nu met de Commissie van Toezicht erbij, die belangrijke beslissingen moest sanctioneren.
Gesteld werd 'niet eerder een beslissing te nemen dan wanneer wij gesteld worden voor dingen die onze consciëntie bezwaren'.
Meer omdat er ook verplichtingen waren tegenover het personeel werd besloten voorlopig de uitgave van het blad voort te zetten, voorzichtig te zijn en onnodig scherpe artikelen niet op te nemen.
Directeur Krommendijk zou daarop toezien.
Algra was niet op deze vergadering aanwezig.
Dat was jammer, want het ging niet alleen om consequenties voor de journalisten, maar ook over de inhoud van de krant.
Algra kon daarover wel eens een radicaler standpunt hebben gehad dan zijn bestuur
Onder de titel 'Haags Nationaal Besef'publiceerde hetFD op 4 december 1940 het menu van een diner van bovengenoemd Verbond van Journalisten:
Kraftbrühe in Tasse, Nierbrötchen, Lendenschitt, Bearnaise Sosse, Stangenkartoffel, Früchtwe.
Hiermee werd de lezer van het FD maar al te duidelijk gemaakt met wat voor organisatie je hier te maken had.
Op[ 5 mei 1941 stond er in het FD, ook weer zonder commentaar, een groot stuk, het zogeheten Journalistenbesluit van 3 mei 1941 met als titel 'Regeling van Staatswege van het Beroep van Journalist'.
Daarin stond onder andere dat men slechts als journalist werkzaam kon zijn wanneer men lid was van dat door de nazi's opgerichte Verbond van Nederlandse (VNJ)
Bij de 'Laatste Berichten' van de krant van 8 mei stond te lezen dat uiterlijk 18 mei elke journalist lid moest zijn van de VNJ.
Diezelfde achtste mei vergaderde het bestuur over dit ultimatum.
Er werd breedvoerig met heer De Haan over gesproken.
Hoewel al duidelijk werd dat er niet voor zouden gezwicht, werd toch besloten af te wachten wat de christelijke journalisten, die op 10 mei in Amsterdam vergaderden, zouden beslissen.
De Haan berichtte in zijn hiervoor genoemd boekje hoe hij deze vergadering bezocht, die onder leiding stond van de heer T. Cnossen, hoofdredacteur van De Standaard, 'op welke vergadering al onze bladen en .... een rechercheur aanwezig waren'.
Een citaat:
'Hier hebben we de meest ontnuchterende ervaring van ons leven opgedaan.
Staande deze vergadering, waar wij spreken niet meer ten volle mogelijk was, bleek dat 90% onzer collega's zich reeds als lid van het verbond van journalisten had aangemeld.
Uit voorzorg om zich van te voren tegen een eventuele afwijzing wegens te late aanmelding te dekken? (....)
'Wie zal het zeggen?
Wij veroordeelden geen motieven, doch constateerden alleen maar het feit.
En dat feit maakte voor ons deze hele vergadering reeds dadelijk tot een onmogelijke figuur.'
Op 12 mei kwamen het bestuur en de Commissie van Toezicht weer in een vergadering bij elkaar waarop de heer De Haan verslag deed van de vergadering in Amsterdam.
Voorzitter Okma concludeerde dat deze geen enkel nieuw gezichtspunt had geopend,
De Haan verklaarde daarop dat hij om principiële redenen geen lid zou worden van het Verbond van Nederlandse journalisten en ontslag vragen als redacteur van het FD.
De twee andere bij het FD werkzame journalisten, Bauke de Jong en Haring van der Goot, volgden het voorbeeld van De Haan.
Deze had in de herfst van 1940 al tegen Algra gezegd:
'Ik gean leaver to hekkeljen dan dat ik as krantenman ús folk ûntrou wurde sil'
( FD 3 juni 1953)
Over de vraag 'hoe nu verder? gaf de voorzitter vervolgens aan iedere aanwezige het woord om zich uit te spreken,
Eén bestuurslid (ds. Douma van Britsum) wilde nog proberen 'er van te maken wat ervan te maken is', maar liet zich door de rest ervan overtuigen dat de uitgave van het FD moest worden gestaakt.
Voorzitter Okma gaf hierbij heel duidelijk principiële leiding door andere andere te verklaren:
'We moeten ons later niet hoeven te schamen voor de verantwoordelijkheid die wij dragen.'m
Op 19 mei vergaderden de leden van de Persvereniging ( er waren er twintig aanwezig) en namen het besluit van het bestuur over. Het bestuur, met name de voorzitter, kreeg uitgebreide volmachten, ook ten aanzien van hen die in loondienst werkzaam waren ten behove van de krant.
Daar heeft Okma duidelijk gebruik van gemaakt.
De Haan schreef in zijn boekje:
'Er is onbekrompen gezorgd'.
Er werden inzamelingen gehouden en de drukkerij N.V.'De Motor' stak zich in de schulden, die na de oorlog werden afbetaald.
Nadat het besluit tot opheffing was gevallen kreeg De Haan het bevel zich bij Weidlich te melden.
ook de voorzitter van het bestuur was ontboden.
Er waren heftige dreigementen voor de telefoon geweest, ingeval de mannen zouden wegblijven.
Het gerucht ging als een lopend vuurtje door Sneek en talloos vele waren de blijken van medeleven die De Haan ontving.
De beide mannen, Okma en De Haan, namen rustig afscheid van hun gezin en bevalen zich in Gods bescherming.
Toen De Haan aankwam, was mr. Okma er al.
Weodlich kon niet begrijpen waarom de journalisten can het FD geen lid wilden worden van het verbond.
Dan is het doek van ons blad niet meer te bereiken en heeft het geen zin en bestaansrecht meer, was het antwoord.
De heren lieten niet na er op te wijzen dat de journalisten vrij waren om te kiezen.
Zij verklaarden niet te willen capituleren voor geestelijke dwand.
Het scheen haast, alsof Weidlich toch wel een zekere waardering had voor dit principiële standpunt.
Na een tijd zei hij zijn bezoekers dat zij buiten de kamer moesten wachten.
Hij zou met Den Haag bellen.
Op de gang bespraken Okma en De Haan wat zij zoudem doen als Weidlich hen voor de keus zou stellen:
Doorgaan of de gevangenis in.
Ze beloofden elkaar op handslag niet toe te geven, wat er ook mocht gebeuren.
Toen ging de deur open en Weidlich riep hen toe:
'Het is goed, u wordt niet gevangen genomen.'
Hij zei het alsof hij het onbegrijpelijk vond dat Den Haan zo clement kon zijn.
Toen vroeg hij:
'Wat had u verwacht?'
Okma liet hem de tandenborstel zien die hij voor alle zekerheid had meegenomen.
'Ja maar,' zei Weidlich, 'wij zijn geen barbaren.
U had zeker eerst nog een koffer mogen pakken.'
Algra berichtte later over de opheffing alleen dat Okma op eigen initiatief naar de Duitsers ging om hen de staking van de uitgave te melden.
Waaraan hij toevoegde dat niemand het bestuur kon dwingen het FD weer te laten verschijnen.
Daarin zou Weidlich dan maar hebben berust.
Wat de data van al deze ontwikkelingen betreft bestaat er enige onduidelijkheid
Naast het bovenstaande moet worden geplaatst wat Algra schreef in het Jubileum 75 jaar Friesch Dagblad (blz. 34), dat op 16 mei 1941 het bestuur, in vergadering bijeen ten huize van penningmeester mr. C. van Raay, besloot tot staking van de uitgave.
Deze datum klopt niet met die uit de notulen.
Het zal een informele bijeenkomst zijn geweest en geen officiële vergadering.
Wel verscheen op 17 mei 1941 voorlopig het laatste Friesch Dagblad,terwijl de vergadering ter autorisatie van dit besluit op 18 mei werd gehouden,
Wijbenga schrijft evenals De Haan dat het laatste FD op 19 mei 1941 verscheen,
Echter, noch in het archief van de krant, noch in die van de Provinciale Bibliotheek en de Koninklijke Bibliotheek is een exemplaar van die krant te vinden.
Een oproep van mij in de krant aan lezers uit die tijd leverde evenmin iets op.
Zo moet dus maar worden aangenomen dat op 17 mei 1841 het laatste nummer van het FD gedurende de oorlog verscheen.
Vreemd daarbij blijft wel, dat in die krant met geen woord van de staking van de uitgave gewag werd gemaakt.
Zou de laatste krant dan toch die van 18 mei zijn geweest?
Merkwaardig en ook betreurenswaardig is de manier waarop er in het standaardwerk van Huub Wijfjes 'Journalistiek in Nederland 1850-200' over het voorgaande wordt geschreven.
Slechts wordt gemeld dat Algra vanwege het Journalistenbesluit van 3 mei 1941 (de dwang om lid te worden van de VN) aanleiding zag om zijn functie neer te leggen, wat niet overeenstemming is met de werkelijkheid.
Van het besluit om op 17 nei de uitgave van het FD te staken wordt door Wijfjes zelfs net geen woiord gerept, wat als een ernstige omissie moet worden aangemerkt.
Sowieso wordt trouwens in dit boek geen enkele aandacht besteed aan het feit dat een ( zij het klein) aantal kranten naar aanleiding van het journalistenbesluit ophield te bestaan.
Terwijl dit toch moet worden beschouwd als een niet onbelangrijke en alleszins memorabele verzetsdaad in de geschiedenis van de Nederlandse Pers.
Stel je voor dat alle kranten even principieel waren geweest als het FD!
De enige krant die er ook mee ophield was Rondom de Giessen onder redactie van E. de Ruiter.
Alle andere christelijke bladen bleven eveneens ( de meeste voorlopig) verschijnen.
In zijb Geschiedenis van de Christelijke Dagbladpers in Nederland onder redactie van B. van der Ros komt de zaak van genoemd verplicht lidmaatschap alleen in het hoofdstuk over het FD aan de orde.
Hieruit, en ook uit het verslag van De Haan van de vergadering van 10 mei 1941, moet de conclusie worden getrokken dat er alleen bij de journalisten van het FD fundamentele bezwaren waren.
Wat nadat de De Haan c.s. hun conclusies hadden getrokken, verschenen de andere antirevolutionaire bladen (De Standaard, De Rotterdammer, De Nieuwe Provinciale Groninger Courant, De Zeeuw en De Graafschapper) alle nog een tijdlang.
De Standaard verscheen zelfs tot aan december 1944.
De andere hielden er eerder mee op, soms omdat ze werden verboden of pmdat ze geen papier meer kregen van de bezetter.
Maar niet vrijwillig!
Over de toch niet onbelangrijke vergadering van de christelijke journalisten op 10 mei 1941 (evenmin als van hun eerder vergaderingen onder leiding van Colijn) over het lidmaatschap van het Verbond staat in bovengenoemde Geschiedenis zelfs helemaal niets te lezen.
Ik ben geneigd aan te nemen dat de reden gezocht moet worden in het feit dat de journalisten (inclusief de eindredacteur van de Geschiedenis) van bovengenoemde bladen, achteraf ongaarne aan hun niet al te moedige houding worden herinnerd,
Na de oorlog kwam Algra (FD 5 oktober 1945) nog eens op deze zaak terug.
Hij bestreed 'de legendevorming'die er scheen te zijn dat het FD de uitgave destijds zou hebben gestaakt wegens gebrek aan geld.
Van de kant van De Standaard is ook gezegd, zo schreef hij, dat staken makkelijker was dan proberen er nog het beste van te maken.
Maar het is gemakkelijker en eerlijker zijn plicht te doen dan zich in te laten met compromissen die in wezen een verraderlijke capitulatie betekenen.
Na de oorlog heeft Algra verschillende keren foutieve berichtgeving over de houding van het FD in oorlogstijd moeten rechtzetten,
Zo schreef mr. Kortenhorst in zijn verdediging van De Telegraaf, die fout was in de oorlog:
'Geen enkele krant is vrijwillig heengegaan.
Die weggegaan zijn, zijn gedwongen door maatregelen van de bezetter of omdat financiële omstandigheden hen een prachtige gelegenheid gaven een heldenrol te spelen.'(.....)
'Behalve De Groene is ook nog verdwenen een blaadje ergens in Friesland.'
Algra: 'Niets is minder waar, in die tijd stroomden de abonnees juist toe' (FD 2 mei 1947)
Op 25 maart 1948 moest de hoofdredacteur ook nog reageren op een bericht in het Nieuwsblad van Friesland, dat tijdens de hele oorlog was blijven verschijnen, en dat onlangs had geschreven dat het FD in 1941 de uitgave had gestaakt, omdat na het aftreden van Algra als hoofdredacteur het aantal abonnees dermate was geslonken 'dat de krant niet meer uitkon'.
Algra:
'Het FD is niet verboden, de Duitsers wilden kuist dat wij doordraaiden, maar dat wilden wij niet ondanks hun dreigementen,'
Op 4 mei 1968 sprak Algra op een bijeenkomst in Nieuwspoort in Den Haag, in aanwezig van minister-president P.J.S. de Jong, op een bijeenkomst ter nagedachtenis van hen die in de bezettingstijd voor de persvrijheid het leven lieten.
De voorzitter van Nieuwspoort,J.W.M. Martinot introduceerde hem daar 'als één van de eerste die door de verspreiding van het vrije woord de hoop onder ons volk levend hielden'.
Algra vertelde de (werkelijke) reden van de staking van de uitgave van het FD in 1941.
Vóórdat de krant ophield te verschijnen, trok hij steeds meer lezers,
Overal in de noordelijke provincies werd hij verspreid en zelfs op de Noord-Veluwe was hij te krijgen (FD 6 mei1968)
Algra hierna
Voor Algra hoefde de Persvereniging geen materiële voorziening te treffen, want hij bkleef leraar,
Ruim een jaar later op 4 mei 1942, werd hij door de Duitsers als gijzelaar ingesloten in Sint Michielgestel samen met vele anderen, onder wie ook mr. C. van Raay, penningmeester van de Provinciale Persvereniging.
In Gestel maakte Algra zich verdienstelijk door het houden van historische lezingen waarvoor veel belangstelling was en die leidden tot het na de oorlog uitgegeven boek 'De eigen Weg van het Nederlandse Volk'.
Ook maakte hij er kennis met allerlei vooraanstaande Nederlanders met zeer uiteenlopende opvattingen, wat zijn schrijven in het FD van na de oorlog beslist ten goede zal zijn gekomen.
Ten gevolge van zijn verblijf in Gestel was hij aanvankelijk ook minder kritisch op politici met wie hij daar bevriend was geraakt en die na de oorlog een belangrijke rol zouden gaan spelen, zoals professor Schermerhorn, de latere minister-president.
Gezegd kan worden dat Algra, sinds zijn verblijf in Gestel, wat de landelijke politiek betreft, er gewoon bij hoorde,
Er werden al vrij spoedig gijzelaars weer vrijgelaten.
Zo niet Algra.
Er waren bij de Duitsers alsnog klachten over hem, zodat Pressereferent Weidlich aan Reinberger de opdracht gaf alsnog een aantal van Algra's vroegere artikelen in het Fd te vertalen.
Reinberger verbrandde echter al dit bewijsmateriaal en zei tegen de Duitsers dat zijn vrouw het tijdens de schoonmaak bij vergissing had opgeruimd.
Toren puntje bij paaltje kwam hadden de Duitsers dus van Algra alleen een leeg diossier.
Het gevolg was, dat hij op 12 december 1943 werd vrijgelaten.'
Hierna vatte Algra zijn werk als leraar weer op, nam deel aan het Schoolverzet en werkte incidenteel mee aan illegale bladen waaronder Trouw .
Toen eindelijk de bevrijding kwam was hij er helemaal klaar voor zijn taak als hoofdredacteur weer op zich te nemen.
Van een krant, die, als één van de zeer weinige een consequente verzetshouding had aangenomen.